Na verwijzing door de Hoge Raad, oordeelt Hof Arnhem-Leeuwarden dat in onderhavig geval geen sprake is van economisch eigendom, wat een voorwaarde is voor aftrekbaarheid van de hypotheekrente op grond van de echtscheidingsregeling.
De zaak (18 juli 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:6102) verloopt als volgt. Een man en vrouw zijn gehuwd met uitsluiting van iedere gemeenschap. Zij wonen in een woning die tot het vermogen van de vrouw behoort. Voor de aankoop van de woning heeft de vrouw een hypothecaire geldlening afgesloten waarop beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn.
Man en vrouw gaan scheiden en de man verlaat op 1 juni 2013 de echtelijke woning. Op 1 december 2013 schrijft de man zich in op een nieuw adres. In het echtscheidingsconvenant spreken de ex-echtelieden af dat de man de volledige hypotheekrente betaalt en dat geen alimentatie verschuldigd is door de man.
Bij de aangifte inkomstenbelasting over het belastingjaar 2013 kiezen de man en de vrouw ervoor apart aangifte te doen. Zij maken dus geen gebruik van de mogelijkheid om nog het gehele jaar van scheiding te worden aangemerkt als partner.
De man trekt de volledige hypotheekrente af met een beroep op de echtscheidingsregeling van art. 3.111 lid 4 Wet IB 2001. Daar zijn de inspecteur en rechtbank het niet mee eens. H
Hof Den Bosch (4 februari 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:347) oordeelt echter dat de man wél gebruik kan maken van de echtscheidingsregeling van art. 3.111 lid 4 Wet IB 2001 en daarom de hypotheekrente kan aftrekken. Volgens het hof is het niet vereist dat de man ook eigenaar van de woning is. De man kan voor het hele jaar 2013 de helft van de rente aftrekken. Voor de periode tot 1 juni 2013 op grond van de hoofdregel en vanaf 1 juni op grond van de echtscheidingsregeling. De andere helft van de rente is aftrekbaar als onderhoudsverplichting. De staatssecretaris gaat hiertegen in cassatie.
De Hoge Raad (27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:765) oordeelt vervolgens dat de man een vorm van eigendom moet bezitten om voor de scheidingsregeling in aanmerking te komen en verwijst de zaak terug naar Hof Arnhem-Leeuwarden ter beoordeling van de feiten. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de man geen gebruik kan maken van de scheidingregeling omdat hij niet aannemelijk maakt dat hij economisch (mede-)eigenaar is van de woning. De hypotheekrente is na 1 juni 2013 dan ook voor de helft niet voor hem aftrekbaar.
Belang voor de praktijk
Deze uitspraak komt niet als verrassing. Uit de parlementaire geschiedenis bij art. 3.111 lid 4 Wet IB 2001 blijkt dat het doel van de scheidingsregeling is om bij wijze van overbrugging de hypotheekrenteaftrek nog maximaal twee jaar en voor (gezamenlijk) 100% toe te staan nadat de woning, zoals bedoeld in art. 3.111 lid 1 onder a Wet IB 2001, de belastingplichtige niet langer als hoofdverblijf ter beschikking staat. Het is evident dat de voorwaarde die wordt genoemd in art. 3.111 lid 1 onder a Wet IB 2001, dat de woning aan de belastingplichtige ter beschikking moet staan op grond van eigendom van hem zelf of personen die behoren tot zijn huishouden, ook geldt voor de toepassing van art. 3.111 lid 4 Wet IB 2001.
Bron: Legal & Tax Nationale Nederlanden
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Inkomstenbelasting