Door de verlenging van de redelijke beslistermijn zowel bij goudenhanddrukstamrechten als pensioenen krijgt iemand meer tijd om orde op zaken te kunnen stellen. De volgende casus maakt dit duidelijk.

De casus luidt als volgt:

De goudenhanddrukverzekering van een man bereikte in oktober 2020, de maand waarin hij 62 jaar oud is geworden, de einddatum. Door omstandigheden is hij niet eerder in de gelegenheid geweest een beslissing te nemen. In de veronderstelling dat voor goudenhanddrukverzekeringen een redelijke beslistermijn van zes maanden bestaat heeft de man een verzoek ingediend bij de Belastingdienst om de beslistermijn te verlengen. Hij wil namelijk een uitkerende stamrechtrekening openen. Tot zijn verbazing gaf de Belastingdienst aan dat er in dit geval geen toestemming hoeft te worden verleend. Is de redelijke beslistermijn bij goudenhandrukverzekeringen vervallen?

Uitwerking:

Redelijke beslistermijn oud standpunt
Bij expiratie van goudenhanddrukverzekeringen en -rekeningen geldt, net als bij pensioen, de redelijke beslistermijn. Het einde van de redelijke termijn markeert het uiterste tijdstip waarop de belastingplichtige een keuze moet hebben gemaakt voor de aankoop van pensioen- of goudenhanddrukstamrechtuitkeringen. De redelijke beslistermijn was vormgegeven in jurisprudentie en werd beleidsmatig gehanteerd. Een begunstigde bij expiratie had bij leven zes maanden de tijd om zijn beslissing te nemen en bij overlijden twaalf maanden.

Redelijke termijn nieuw standpunt
Na een uitspraak van het Hof Leeuwarden in 2012 is door de Belastingdienst een nieuw standpunt ingenomen ten aanzien van de redelijke beslistermijn. Dit standpunt is in een Vraag en Antwoord (V&A 10-001) in 2019 vastgelegd. In dit besluit wordt aangegeven dat er onderscheid gemaakt moet worden tussen de situatie bij leven en bij overlijden:

  • Overlijden: Als de expiratie het gevolg is van het overlijden van de eerste gerechtigde tot de uitkeringen uit het pensioen of het loonstamrecht, blijft de redelijke termijn van twaalf maanden na de overlijdensdatum gelden.
  • Leven: Bij een expiratie bij leven, geldt als basis een redelijke termijn van zes maanden na de overeengekomen expiratiedatum. In het Vraag en Antwoord wordt echter aangegeven dat bij uitblijven van (re)actie van de kant van de begunstigde, de redelijke termijn van zes maanden automatisch wordt verlengd tot de uiterste ingangsdatum waarop het pensioen of goudenhanddrukstamrecht volgens de Wet op de loonbelasting 1964 moet ingaan. Voor pensioen is dat uiterlijk het vijfde jaar na AOW-ingang, voor goudenhanddrukstamrechten is dat het jaar waarin de AOW in gaat. Alleen in de situatie waarin de expiratiedatum in hetzelfde jaar valt als de uiterste wettelijke ingangsdatum, blijft de redelijke termijn van zes maanden gelden.

In het geval van de man uit de casus betekent dit dat hij nog tot uiterlijk 31 december van het jaar waarin hij de AOW-leeftijd bereikt, de tijd heeft om een keuze te maken voor de besteding van uw goudenhanddrukkapitaal. De redelijke beslistermijn is dus niet vervallen, maar verlengd. Het is wel zaak om vóór genoemde datum een keuze te maken. Doet hij dit niet, dan is de verzekeraar verplicht om op dat moment loonheffing in te houden op uw stamrechtkapitaal.

Belang voor de praktijk

Met dit Vraag en Antwoord kan met name voor pensioenrechten een hoop administratieve rompslomp worden voorkomen ten opzichte van de oude situatie. De Belastingdienst nam immers al eerder het standpunt in dat het goudenhanddruk- en pensioenkapitaal direct na het verstrijken van de zes maanden na expiratiedatum door de verzekeraar in de heffing dient te worden betrokken (V&A 18-009). Daarbij had iemand wel de mogelijkheid om aan de Belastingdienst aannemelijk te maken dat de termijn van zes maanden in de desbetreffende situatie niet toereikend was. Bij verlenging van de termijn door de inspecteur betekende dit dat de reeds ingehouden loonheffing moet worden teruggevraagd, waarbij overschrijding van de jaargrens vaak een complicerende factor is.

Wat ook moeilijk uit te leggen was bij deze systematiek, was het verschil in fiscale en civiele wetgeving. Immers, fiscaal werd de
pensioenregeling na overschrijding van de redelijke termijn als onzuiver beschouwd en verloor zijn pensioenbestemming, maar een civielrechtelijke tegenhanger van die bepaling is er niet, waardoor het pensioen in civielrechtelijke zin bleef bestaan. Door de verlenging van de redelijke beslistermijn zowel bij goudenhanddrukstamrechten als pensioenen krijgt iemand meer tijd om orde op zaken te kunnen stellen.

Het vorenstaande geldt overigens niet als het stamrecht is ondergebracht bij een bank. De geschetste problematiek speelt dan niet. Wel kan het zo zijn dat de rekeninghouder zich zes maanden na die datum alsnog niet meldt. In dat geval ontstaat voor de bank echter geen inhoudingsplicht. Art. 6 lid 5 Wet LB 1964, waar deze inhoudingsplicht is neergelegd, benoemt in die situatie expliciet slechts de verzekeraar als inhoudingsplichtige. De bank wordt in deze bepaling niet genoemd.

Bron: Legal, Compliance & Tax Nationale-Nederlanden

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Pensioenen, Inkomstenbelasting, Loonbelasting

140

Gerelateerde artikelen