Sinds 1845
Het bodemvoorrecht wordt vooral ingeroepen bij BTW en bij loonheffing en vindt zijn oorsprong in de Invorderingswet 1845. De schatkist kiest haar debiteuren niet en daarom is volgens Weekers noodzakelijk dat de fiscus voldoende instrumenten in handen heeft om de belastinginning te kunnen effectueren. Bodemverhuurconstructies ziet hij vooral als de kredietverschaffer al aanstuurt op een faillissement van de onderneming. Door dan te doen of "de bodem" van de onderneming van een derde is, vist de fiscus achter het net. Weekers wil deze "rat race tussen banken en de fiscus" een halt toe roepen. De voorliggende aanscherping met een meldingsplicht, boven een drempel, beoogt slechts de oorspronkelijke doelstelling van het bodemvoorrecht te handhaven. De fiscus zal zich in het overgrote deel van de gevallen waarbij er een melding is gedaan minnelijk opstellen, zo beloofde de Staatssecretaris. De fiscus komt immers door de melding snel aan tafel met de onderneming en de kredietverschaffer.
Kredietverlening
Weekers toonde zich weinig bezorgd over de kredietverlening. Vanzelfsprekend is de stapeling van regelingen voor de financiële sector, zoals de bankenbelasting, aanscherping kapitaalseisen en ex-ante financiering van het depositogarantiestelsel, aanleiding om de kredietverlening te monitoren. Desgevraagd wilde de bewindsman de aanscherping van het bodemvoorrecht wel meenemen bij deze monitoring, maar hij gaf expliciet aan dat de fiscus geen bank van lening is. Het kan, andersom gezegd, niet zo zijn dat een ontwijkconstructie waarbij de fiscus buiten spel wordt gezet, als kredietverlening wordt gezien.
Bron: Redactie TaxLive
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Belastingrecht, Invordering