Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de rente van een familiebanklening niet aftrekbaar is omdat niet is aangetoond dat er sprake is van een eigenwoningschuld.
Een vrouw en haar partner hebben sinds 2007 een lening bij de vader van de partner. In de aangifte inkomstenbelasting over het belastingjaar 2017 kwalificeert zij de lening als eigenwoningschuld en trekt zij de betaalde rente af. De inspecteur weigert de aftrek met als argument dat de lening geen eigenwoningschuld is. Daardoor is de rente niet aftrekbaar. De vrouw is het hier niet mee eens en legt de zaak voor aan de rechter.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant onderzoekt of de lening kwalificeert als eigenwoningschuld in de zin van art. 3.119a Wet IB 2001. De door de vrouw aangeleverde stukken waaronder de overeenkomst van geldlening en kwitantie van een aannemer kunnen de rechter niet overtuigen. Er is wel sprake van een lening maar het is niet duidelijk of de geleende bedragen zijn gebruikt voor de verwerving, verbetering of onderhoud van een eigen woning. De kwitantie van de aannemer biedt ook geen soelaas omdat deze oktober 2006 gedateerd is, ruim voor de datum van het aangaan van de lening. Daarnaast zijn de bedragen opgenomen in de kwitantie en de overeenkomst van geldlening niet gelijk.
Omdat de vrouw er niet in slaagt aannemelijk te maken dat de lening een eigenwoningschuld is, is de rente niet aftrekbaar. Het gelijk is aan de inspecteur.
Belang voor de praktijk
De eisen die art. 3.119a Wet IB 2001 sinds 2013 stelt aan een eigenwoningschuld zijn duidelijk. Het betreft:
- schulden die zijn aangegaan in verband met een eigen woning,
- ter zake waarvan een contractuele verplichting geldt tot het gedurende de looptijd ten minste annuïtair en in ten hoogste 360 maanden volledig aflossen, en
- waarbij aan deze aflossingseis wordt voldaan.
- Is de lening gesloten in de familiesfeer of een (eigen) bv, dan moet de leningnemer bovendien aan de informatieverplichting voldoen door de kernelementen van de lening in de aangifte inkomstenbelasting te vermelden.
De eisen in verband met de looptijd en aflossing en de informatieverplichting gelden in dit geval overigens niet omdat de lening in 2007 tot is gekomen en het overgangsrecht van art. 10bis.1 Wet IB 2001 kan worden toegepast.
Als een lening bij een bank van vóór 2013 wordt overgesloten blijft het overgangsrecht gelden. Dit geldt ook als de nieuwe geldverstrekker een familielid of een (eigen) bv is. De informatieverplichting geldt voor die overgesloten lening in dat geval ook niet.
Financiering achteraf
Als de belastingplichtige de aankoop of verbouwing van een eigen woning achteraf financiert, moet aan het zogenaamde oogmerkvereiste zijn voldaan. Dit kan in geval van een lening bij een professionele geldverstrekker eenvoudig worden aangetoond. Bijvoorbeeld door het overleggen van een hypotheekofferte die is aangevraagd rond het tijdstip van de betaling van de kosten.
In andere gevallen is het lastiger om aan te tonen dat aan het oogmerkvereiste is voldaan. In onderdeel 3.2.2 van het besluit Inkomstenbelasting, eigenwoningrente 10 juni 2010 is een goedkeuring opgenomen. Als de lening is aangegaan binnen zes maanden na de start van de verbouwing wordt voor het bedrag van de in die zesmaandsperiode betaalde kosten geacht te zijn voldaan aan het oogmerkvereiste.
Bron: Legal en Compliance Nationale Nederlanden
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Inkomstenbelasting