Hof Den Haag concludeert dat de Belastingdienst terecht negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in rekening brengt. De (stakings)lijfrenteverplichting is namelijk overgedragen aan een niet toegelaten uitvoerder.
De zaak (
28 december 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:4037) verloopt als volgt. Een man brengt in 1998 zijn in de vorm van een vennootschap onder firma gedreven onderneming in in B BV. Alle aandelen B BV worden gehouden door C BV. De aandelen C BV zijn voor 50% in bezit van D BV waarvan de man alle aandelen bezit.
Voor de stakingswinst en de afname van de (fiscale) oudedagsreserve bedingt de man een direct ingaande lijfrente van B BV. In 2010 verkoopt de C BV de aandelen B BV. Onderdeel van de koopovereenkomst is dat de lijfrenteverplichting overgaat naar D BV. Hiertoe stort de koper van de aandelen B BV een koopsom bij D BV. De inspecteur corrigeert de aangifte over 2010. Hij berekent negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen, revisierente alsmede heffingsrente. De man is het hier niet mee eens.
Hof Den Haag concludeert dat D BV geen toegelaten uitvoerder van de lijfrente is. Artikel 3.126, lid 1, onderdeel a ten tweede Wet IB 2001 bepaalt dat een in Nederland gevestigd lichaam een toegelaten uitvoerder is als de lijfrente is bedongen als tegenprestatie voor de overdracht van een onderneming. Daarvan is in dit specifieke geval geen sprake. De lijfrenteverplichting is niet bedongen als tegenprestatie voor de overdracht van de onderneming of een gedeelte van de onderneming aan D BV. Het beroep van de man is ongegrond.
Belang voor de praktijk
Het bedingen van een lijfrente kan een interessante optie zijn om directe belastingheffing over de stakingswinst en/of de oudedagsreserve te voorkomen. Naast bank of verzekeraar kan de overnemende ondernemer ook optreden als uitvoerder van de lijfrente. De overnemende ondernemer kan zowel een natuurlijk persoon als een rechtspersoon zijn. Het risico van een lijfrente bij de opvolgende ondernemers is dat de lijfrentegerechtigde afhankelijk is van de bedrijfsresultaten van de opvolger. Hierdoor zou betaling van de afgesproken lijfrente-uitkeringen in gevaar kunnen komen. Daarnaast bestaat het risico dat de overnemende ondernemer de lijfrenteverplichting overdraagt aan een niet toegelaten uitvoerder. Met als gevolg negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen, revisierente en eventueel heffingsrente. De risico's kunnen worden beperkt door overdracht van de bij de opvolgende ondernemer bedongen lijfrente aan een bank of verzekeraar zodra de liquiditeiten dit toelaten.
Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden
20