Voor de inbreng van zijn onderneming in een bv bedingt een man een lijfrente voor de stakingswinst en de vrijgevallen oudedagsreserve. Lijfrentepremieaftrek is volgens het hof niet mogelijk omdat de premie, economisch gezien, schuldig is gebleven.

De zaak (Hof Amsterdam 7 april 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1007) verloopt als volgt. Een man zet een gedeelte van zijn onderneming om in een bv. De tot zijn ondernemingsvermogen behorende panden brengt hij niet in, maar gaan over naar privé. Voor het bedrag van de stakingswinst (€ 293.246) bedingt hij een lijfrente bij de eigen bv. Daarvoor stort hij € 293.246 op rekening van de bv. Deze storting financiert hij met een geldlening van de bank.

Nadat de bv de storting heeft ontvangen, leent de bv dit bedrag nagenoeg direct aan de man. De man gebruikt het geleende bedrag om zijn schuld aan de bank te voldoen. Er is sprake van een kasrondje.

De inspecteur weigert de lijfrentepremieaftrek. Op grond van artikel 3.130 lid 1 Wet IB 2001 bestaat er slechts recht op aftrek indien de premies zijn betaald of verrekend, voor zover de verrekening niet leidt tot een schuldig gebleven bedrag.

Het hof oordeelt als volgt. Gelet op het economisch resultaat van het geheel van stortingen en de strekking van de wet, is het onaanvaardbaar de gekozen civielrechtelijke vorm voor de toepassing van de belastingwet te volgen. Het hof ziet dan ook aanleiding voor een zelfstandige fiscale kwalificatie in die zin dat het geheel van de stortingen over en weer voor de toepassing van artikel 3.130, lid 1 Wet IB 2001 wordt aangemerkt als het schuldig blijven van de lijfrentepremies. Er is geen recht op aftrek van de lijfrentepremies.

Belang voor de praktijk

De rechtbank oordeelde eerder ook al dat lijfrentepremieaftrek niet mogelijk is. Volgens de rechtbank was er sprake van een schijnhandeling. Het geheel van omstandigheden, tezamen en in onderling verband beschouwd, leiden volgens de rechtbank tot de conclusie dat de werkelijke wil van eiser er op was gericht de lijfrentepremie schuldig te blijven.

Volgens het hof is er geen sprake van een schijnhandeling. De lijfrenteovereenkomst en de overeenkomst van geldlening zijn civielrechtelijk geldig tot stand gekomen. Ook is de verschuldigde lijfrentepremie daadwerkelijk op de rekening van de bv gestort en berust de overboeking van de gelden door de bv op rekening van de man op de overeenkomst van geldlening.

Het hof gooit het over een andere boeg: het leerstuk van de fiscale zelfstandige kwalificatie. Volgens dit leerstuk zijn de fiscale gevolgen van de gekozen juridische vorm niet aanvaardbaar gezien het economische resultaat ervan en gelet op doel en strekking van de wet.

Twee mede-vennoten van deze man hebben hetzelfde kasrondje gemaakt voor hun stakingslijfrente. Ook daarvan oordeelde het hof – met exact dezelfde beredenering – dat de in wezen schuldig gebleven premie voor hen niet fiscaal aftrekbaar is.

Lees ook het thema Lijfrenten.

Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Pensioenen, Inkomstenbelasting

196

Gerelateerde artikelen