Novelle Wijziging van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en het Belastingplan 2014 aangenomen • Statutenwijziging in verband met de Wet versterking bestuur pensioenfondsen • Waardering pensioenvoorziening van DGA in de jaarrekening
Novelle Wijziging van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en het Belastingplan 2014 aangenomen
Algemeen
De novelle ‘Wijziging van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en het Belastingplan 2014' is op 27 mei jl. door de Eerste Kamer aangenomen. Als gevolg hiervan treden de in de novelle opgenomen maatregelen in principe per 1 januari 2015 in werking. De novelle ziet met name op de introductie van premiewaarborgen, de aanpassing van het Witteveenkader en de introductie van een nettolijfrente.
Premiewaarborgen
De novelle bevat negen waarborgen die ervoor moeten zorgen dat de aanpassing van het Witteveenkader tot een corresponderende verlaging van de pensioenpremie leidt. Gedurende de parlementaire behandeling van de novelle hebben diverse partijen zorgen geuit omtrent het daadwerkelijk realiseren van deze premiedaling, omdat de waarborgen met name betrekking hebben op verbetering van inzicht in de totstandkoming van de pensioenpremie en dit laatste niet per definitie betekent dat de pensioenpremie daadwerkelijk omlaag gaat. Het kabinet heeft desondanks aangegeven vertrouwen te hebben in het realiseren van de premiedaling.
Aanpassing Witteveenkader
De novelle bevat een verlaging van het opbouwpercentage voor pensioenen op basis van een middelloonregeling tot 1,875%. Met een dergelijk opbouwpercentage kan na 40 dienstjaren een pensioen van 75% van het gemiddeld inkomen worden gehaald. Het opbouwpercentage voor eindloonregelingen wordt verlaagd tot 1,657% en de naar leeftijd gedifferentieerde premie voor pensioenen op basis van een beschikbare premieregeling wordt overeenkomstig verlaagd. De opbouwpercentages voor het partnerpensioen zullen 70% van de opbouwpercentages voor het ouderdomspensioen (blijven) bedragen. Het pensioengevend loon wordt gemaximeerd op € 100.000. Bovengenoemde aanpassingen hebben tot gevolg dat de meeste pensioenregelingen voor 1 januari 2015 (opnieuw) moeten worden aangepast.
Introductie nettolijfrente
Voor inkomens boven de € 100.000 wordt een nettolijfrente geïntroduceerd, op grond waarvan uit het netto loon voor de oude dag kan worden gespaard zonder dat dit spaartegoed in box 3 van de inkomstenbelasting wordt opgenomen. Indien de nettolijfrente voor andere doeleinden dan de oudedagsvoorziening wordt aangewend, komt de vrijstelling van box 3 van de inkomstenbelasting met terugwerkende kracht te vervallen. Middels algemene maatregel van bestuur zal worden bewerkstelligd dat de nettolijfrente ook door pensioenfondsen mag worden uitgevoerd, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Deze voorwaarden leiden tot een substantiële verhoging van de administratieve lasten van het uitvoeren van een nettolijfrente, hetgeen pensioenfondsen zou kunnen ontmoedigen om een nettolijfrente uit te voeren.
Statutenwijziging in verband met de Wet versterking bestuur pensioenfondsen
Pensioenfondsen hebben de afgelopen periode veel werk moeten verzetten in verband met de inwerkingtreding van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, alsmede de daarmee verband houdende aanpassing van de bestuursstructuur. De wijzigingen die als gevolg van de hiervoor genoemde wet per 1 juli 2014 inwerking treden, vereisen voor elk pensioenfonds een aanpassing van de statuten. De Nederlandsche Bank (DNB) heeft pensioenfondsen de mogelijkheid geboden om voor 1 april jl. de concept statuten ter toetsing voor te leggen. Na die datum kan alleen nog de definitieve akte van de statutenwijziging naar DNB worden gestuurd.
DNB heeft bij de beoordeling van de concept statuten een aantal verbeterpunten opgemerkt. Zo blijkt dat het gekozen bestuursmodel niet in alle gevallen expliciet in de statuten is opgenomen. Verder blijkt dat de voordracht, verkiezing of benoeming van leden van het verantwoordingsorgaan zoals opgenomen in de concept statuten, niet overeenstemt met de nieuwe wet. Het komt ook nogal eens voor dat de procedure van benoeming en het ontslag van het verantwoordingsorgaan niet in de concept statuten is opgenomen. Daarop dienen de concept statuten alsnog te worden aangepast.
Het voordeel van de toetsing vooraf is dat de statuten van het pensioenfonds alsnog kunnen worden aangepast aan de opmerkingen van DNB, voordat de statuten door een notaris worden bekrachtigd. Indien een pensioenfonds de concept statuten niet ter toetsing aan DNB heeft voorgelegd, is het aanbevolen om, ter voorkoming van vertraging en extra kosten, de concept statuten nogmaals door te (laten) nemen voordat deze worden verleden bij de notaris.
Waardering pensioenvoorziening van DGA in de jaarrekening
Volgens de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving was het toegestaan om in de jaarrekening het in eigen beheer gehouden pensioen van de directeur-groot aandeelhouder ("DGA") in aanmerking te nemen voor een bedrag gelijk aan de fiscale voorziening. Indien van deze mogelijkheid gebruik werd gemaakt, was de in de jaarrekening opgenomen pensioenvoorziening in het algemeen aanmerkelijk lager dan de waarde in het economische verkeer van de pensioenverplichting. De reden hiervoor is onder meer dat bij de berekening van de omvang van fiscale pensioenvoorziening een rekenrente van tenminste 4 procent moet worden gehanteerd en dat daarbij geen leeftijdsterugstelling op een recente sterftetafel mag worden toegepast.
Op 1 april 2014 heeft de Raad voor de Jaarverslaggeving nieuwe richtlijnen gepubliceerd over de waardering van in eigen beheer gehouden pensioen van de DGA (RJ-Uiting 2014-4). Volgens deze richtlijnen dient in de jaarrekening een voorziening te worden opgenomen voor de per balansdatum opgebouwde pensioenverplichting. Deze voorziening dient te worden gewaardeerd op basis van een in Nederland algemeen aanvaardbare actuariële waarderingsmethodiek. De actuariële veronderstellingen dienen te worden gebaseerd op de beste schatting van de uitgaven die naar verwachting noodzakelijk zijn om de verplichting af te wikkelen. De toe te passen disconteringsvoet is in principe gelijk aan de marktrente per balansdatum van hoogwaardige ondernemingsobligaties.
Bij de waardering van de pensioenverplichtingen dient rekening te worden gehouden met onvoorwaardelijke overeengekomen indexaties van de opgebouwde pensioenaanspraken. Het is toegestaan tevens rekening te houden met voorwaardelijk overeengekomen indexaties. Dit laatste is echter niet verplicht.
De pensioenvoorziening dient (alleen) te worden gewaardeerd tegen het bedrag waarvoor deze aan een professionele verzekeraar kan worden overgedragen als dit bedrag de beste schatting weergeeft van het bedrag dat noodzakelijk is om de verplichting per balansdatum af te wikkelen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de rechtspersoon een (juridische of feitelijke) verplichting heeft om de pensioenverplichting aan een professionele verzekeraar over te dragen.
Waardering van de pensioenvoorziening op basis van fiscale grondslagen is vanaf het verslagjaar 2014 niet langer toegestaan, tenzij een waardering op fiscale grondslagen niet materieel afwijkt van een waardering op basis van beste schatting. Omdat een fiscale waardering in het algemeen aanmerkelijk lager zal zijn dan een waardering op basis van beste schatting, zal laatstbedoelde uitzondering zich niet snel voordoen.
De nieuwe richtlijnen hebben geen invloed op de bestaande mogelijkheid voor kleine rechtspersonen om onder voorwaarden de jaarrekening op te stellen op basis van de toepasselijke fiscale grondslagen. In dat geval dienen zowel de activa, de passiva als het resultaat volgens fiscale grondslagen in aanmerking te worden genomen. In de toelichting op de jaarrekening dient in deze situatie te worden vermeld dat is uitgegaan van fiscale grondslagen.
De nieuwe richtlijnen gelden zowel voor grote, middelgrote als voor kleine ondernemingen. De nieuwe regels zijn van toepassing op verslagjaren die aanvangen op of na 1 januari 2014, waarbij eerdere toepassing door de Raad voor de Jaarverslaggeving wordt aanbevolen.
Bron: Loyens & Loeff
0