Dinsdag heeft de regering het Belastingplan 2017 en aanverwante wetsvoorstellen ingediend bij de Tweede Kamer. Een aantal onderdelen van deze fiscale wetsvoorstellen raken de vastgoedpraktijk: - aanpassing definitie 'bouwterrein' aan Europese rechtspraak - btw-teruggaaf oninbare vorderingen - afschaffing aftrek uitgaven monumentenpanden
Aanpassing definitie 'bouwterrein' aan Europese rechtspraak
Hoewel de levering van vastgoed in beginsel is vrijgesteld van btw, is de levering van een bouwterrein op basis van Europese btw-regels van rechtswege belast met btw. In de afgelopen jaren is de Nederlandse uitleg van het begrip ‘bouwterrein' voor de heffing van btw diverse malen onderwerp van nationale en Europese procedures geweest.
Uit die procedures komt naar voren dat Nederland het begrip ‘bouwterrein' te beperkt uitlegt. In Nederland was alleen sprake van een bouwterrein indien ten aanzien van het onbebouwde terrein al activiteiten met het oog op toekomstige bebouwing plaats hadden gevonden. Europees gezien is voldoende als aantoonbaar is dat sprake is van een bouwbestemming. In het Belastingplan 2017 is een voorstel opgenomen dat het verschil tussen de Nederlandse uitleg en de Europese uitleg weg moet nemen.
Indien het voorstel wordt aangenomen wordt als bouwterrein aangemerkt ieder terrein dat onbebouwd is, of door de verkoper nog onbebouwd zal worden gemaakt, en aantoonbaar bestemd is om bebouwd te worden. De levering van een dergelijk terrein door een btw-ondernemer is dan belast met btw en de corresponderende verkrijging is bij de verkrijger vrijgesteld van overdrachtsbelasting.
Btw-teruggaaf oninbare vorderingen
Aan het voornemen om de procedure voor het terugvragen van btw op oninbare vorderingen te versoepelen is uitvoering gegeven in de voorgestelde Fiscale Vereenvoudigingswet 2017. Het doel van de aangepaste regeling is om de procedure voor btw-teruggaaf met ingang van 1 januari 2017 te vereenvoudigen en ondernemers sneller zekerheid te geven over deze teruggaaf. Reden hiervoor is dat de huidige regels als tijdrovend en ingewikkeld worden ervaren. De belangrijkste aspecten van het voorstel zijn:
Het recht op teruggaaf ontstaat in ieder geval als een factuur één jaar na het opeisbaar worden nog niet is betaald.
Voor zover een oninbare vordering later alsnog wordt voldaan, wordt de reeds teruggegeven btw opnieuw verschuldigd.
Het terug te geven bedrag kan verwerkt worden in de periodieke btw-aangifte. Het is dus niet meer nodig om een afzonderlijk verzoek in te dienen.
Indien een vordering wordt overgedragen (bijvoorbeeld in het kader van factoring), treedt de overnemer voor de teruggaafregeling in de voetsporen van de verkoper. Bij een dergelijke overname zal de overnemer, indien recht op teruggaaf bestaat, nog wel een afzonderlijk verzoek moeten indienen. Daarvoor geldt het mechanisme van terugvragen via de aangifte niet.
Door een overgangsregeling zullen de nieuwe regels ook gelden voor opeisbare vorderingen van vóór 1 januari 2017, met dien verstande dat de termijn van één jaar begint te lopen op 1 januari 2017.
Afschaffing aftrek uitgaven monumentenpanden
Uitgaven voor onderhoud van monumenten zijn met ingang van 2017 niet meer aftrekbaar als persoonsgebonden aftrek in de inkomstenbelasting. Voor onder meer eigenaren die voor hun monumenten reeds onomkeerbare financiële verplichtingen zijn aangegaan wordt als overgangsmaatregel een subsidieregeling in het leven geroepen. Over de uitwerking van die subsidieregeling wordt de Tweede Kamer in oktober 2016 nader geïnformeerd.
Bron: Loyens & Loeff
1