Het nieuwe rulingbeleid van staatssecretaris Snel (Financiën) dat moet ingaan op 1 juli 2019, leidt tot meer onduidelijkheid en onzekerheid. Daarvoor waarschuwen Stefan Ubachs en Theo Elshof van Quantera Global. Zij vragen zich af of alle wijzigingen wel zorgvuldig genoeg zijn afgewogen. Met het nieuwe beleid valt een langere doorlooptijd te verwachten, is pseudo-beleid een reëel risico en wordt het doel van meer coördinatie op rulinggebied niet bereikt.
Vernieuwde rulingpraktijk
Staatssecretaris Snel heeft zijn plannen voor herziening van de rulingpraktijk verder geconcretiseerd in zijn onlangs gepubliceerde voorgenomen beleidsbesluit voor rulings met een internationaal karakter. Het besluit moet ingaan per 1 juli 2019 en beschrijft de procedure van vooroverleg, bevat nieuwe kaders, introduceert een College Internationale Fiscale Zekerheid (College IFZ) dat verantwoordelijk wordt voor de afgifte en coördinatie van alle rulings en geeft aan in welke gevallen de Belastingdienst geen vooroverleg zal voeren. Door de voorgeschreven publicatie van (geanonimiseerde) samenvattingen van elke ruling met een internationaal karakter, zelfs als deze niet tot stand is gekomen, voorziet het besluit ook in een vergaande transparantie.
Langere doorlooptijd
“Een nog professioneler afgifteproces van rulings is een nobel streven en transparantie is een groot goed,” vindt Managing Director Elshof die voorheen werkzaam was bij het APA-team van de Belastingdienst. “Helaas schieten de maatregelen te ver door. De nieuwe opzet met een College IFZ zal leiden tot een behoorlijke procesverzwaring waardoor het langer zal duren voordat een ruling uiteindelijk wordt afgegeven. En het vergt kostbare tijd voordat iedereen is gewend aan het nieuwe proces van afgifte en coördinatie van rulings. Ik vraag mij af of dit nodig is gezien de professionaliteit, transparantie en snelheid van het huidige afgifteproces dat loopt via de lokale inspecteur naar het APA/ATR-team van de Belastingdienst.”
Onbereikbaar doel
“De staatssecretaris wil met nieuw beleid meer centralisatie en coördinatie van de rulingpraktijk bewerkstelligen,” vult Ubachs (Senior Manager Transfer Pricing) aan, “maar met de nieuwe vormgeving van een College IFZ als tweedehandtekeningzetter wordt dit doel niet bereikt. In deze onzekere tijden voor het internationale bedrijfsleven willen bedrijven van de Belastingdienst weten waar ze aan toe zijn. Met een toenemende doorlooptijd van vooroverleg tot aan de totstandkoming van een ruling werkt het nieuwe afgifteproces die zekerheid tegen met als resultaat dat er nog minder rulings zullen worden afgegeven dan nu al het geval is. Bedrijven zullen daarentegen eerder aankloppen bij de lokale inspecteur voor informeel overleg over voorgenomen rechtshandelingen of transacties. Je wint er geen zekerheid mee voor jaren, maar je krijgt wellicht wel een indicatie van hoe de Belastingdienst tegen een bepaalde bedrijfssituatie of transactie aankijkt.”
Onduidelijkheid
In het nieuwe beleid zal geen vooroverleg plaatsvinden als economische nexus in Nederland ontbreekt. De ‘economische nexus’ is een open norm en biedt de praktijk dus minder houvast dan de huidige lijst met substance-eisen. Met voorbeelden licht Snel zijn nexusbenadering toe. “De praktijk moet zich met deze voorbeelden zien te redden, maar de broodnodige duidelijkheid ontbreekt,” aldus Elshof. “Hoe moeten we deze voorbeelden zien ten opzichte van het huidige beleid? Heeft de staatssecretaris bewust zwart-witvoorbeelden opgenomen om grenzen af te bakenen of is er ook een grijs gebied?”
“Bepaalde voorbeelden zijn enigszins gechargeerd,” verduidelijkt Ubachs. “Kijk naar het tweede voorbeeld over een internationaal opererend concern met een treasury team van 75 fte's in het buitenland en 2 fte's in Nederland voor het afhandelen van alle financiële stromen die over Nederland lopen. "In de praktijk loopt lang niet altijd 100% van de financiële stroom door één enkel land en 2 fte's in Nederland vormen blijkbaar onvoldoende 'economische nexus' maar hoe zwaar weegt dan het risico dat wordt gelopen met de financieringsactiviteit? Dat vult de staatssecretaris in het voorbeeld niet in.”
Te strikt
Vooroverleg vindt in het nieuwe beleid ook niet plaats als het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting de enige of doorslaggevende reden is voor een rechtshandeling of als een transactie plaatsvindt met een land opgenomen in de Nederlandse lijst voor laagbelastende landen. “Deze laatste aanscherping vinden Elshof en Ubachs te strikt als belastingbesparing geen doorslaggevende rol speelt. “Alle laagbelastende landensituaties over een kam scheren is niet terecht. Ook in laagbelastende landen kunnen reële activiteiten plaatsvinden en dan is het jammer dat voor transacties met een bedrijfstak gevestigd in een dergelijk land geen zekerheid vooraf wordt gegeven.”
Vergaande transparantie
Het publiceren van een (geanonimiseerde) samenvatting van elke afgegeven ruling met een internationaal karakter blijft een heikel punt. Ook hier toont staatssecretaris Snel met voorbeelden hoe dergelijke samenvattingen eruit gaan zien. Ubachs en Elshof zijn niet overtuigd dat anonimiteit gewaarborgd is, zeker als het een belastingplichtige betreft in een specifieke sector met een beperkt aantal spelers. Dan is uit een bepaalde context wellicht toch te herleiden om welk bedrijf het gaat.
“Als je als bedrijf weet dat je een ruling krijgt en dat de samenvatting daarvan voldoende geanonimiseerd wordt gepubliceerd, neem je daar misschien genoegen mee,” zegt Ubachs. “Maar dat de staatssecretaris ook samenvattingen wil publiceren van vooroverlegsituaties waarbij uiteindelijk geen ruling tot stand is gekomen, dat zal voor veel bedrijven de deur van het vragen om zekerheid vooraf sluiten. Elshof: “De uitleg van de term ‘vooroverleg’ wordt belangrijk, maar die ontbreekt in het besluit! Omdat volgens het besluit een geanonimiseerde publicatie plaatsvindt in gevallen waarin vooroverleg is gevoerd, wordt de vraag over het al dan niet indienen van een verzoek om vooroverleg over een ruling een belangrijk beslismoment. Wat als een bedrijf uiteindelijk besluit om geen formeel rulingverzoek in te dienen? Is ook dat aanleiding voor het publiceren van een geanonimiseerde samenvatting? En valt het informeel overleg met de lokale inspecteur hier ook onder? Kortom, een heleboel onduidelijkheid en onzekerheid!”
Pseudo-beleid
Elshof en Ubachs waarschuwen voor de precedentwerking die uitgaat van gepubliceerde (geanonimiseerde) samenvattingen. “Dergelijke samenvattingen kunnen, ondanks dat onderliggende feiten vanwege de anonimiteit ontbreken, een eigen leven gaan leiden en onbedoeld gaan dienen als een soort leidraad voor lokale inspecteurs om vergelijkbare maar niet identieke situaties toch op eenzelfde manier te behandelen. Formeel zijn de geanonimiseerde samenvattingen geen beleid. Materieel kunnen zij echter wel tot een soort pseudo-beleid leiden. Of bedrijven daar mee gebaat zijn, dat valt sterk te betwijfelen.”
Onzekerheden
Tot slot wijst Ubachs nog op twee extra onzekerheden van het vernieuwde rulingbeleid. De eerste onzekerheid ziet op de ingangsdatum per 1 juli aanstaande. “De vraag is hoe gaat de Belastingdienst om met lopende rulingverzoeken? Omdat in het besluit geen overgangstermijn is opgenomen, ga ik ervanuit dat lopende nog niet afgehandelde verzoeken ook onder het nieuwe beleid gaan vallen. Dat levert een extra druk op bij het huidige APA/ATR-team om lopende verzoeken nog vóór 1 juli af te ronden. Elshof hoopt dat het huidige team deze na die datum toch nog mag afhandelen. Als de rulingverzoeken overgaan op het nieuwe College IFZ, levert dat mogelijk weer een vertraging in de doorlooptijd op.”
De tweede onzekerheid ziet op de geldigheid van een ruling met een internationaal karakter. Ubachs: “In het huidige APA-besluit verliest de ruling binnen de looptijd haar geldigheid als zich een relevante wetswijziging voordoet. In het nieuwe besluit is daaraan toegevoegd dat ook een latere wijziging van relevante beleidsregels en jurisprudentie een reden kan zijn om de ruling te beëindigen. Het is de vraag hoe men met die aanvulling in de praktijk omgaat. Ook het treffen van een overgangsregeling waarmee een bedrijf de tijd krijgt zijn zaken aan te passen aan nieuwe regelgeving ontbreekt. Stel dat de staatssecretaris een nieuw verrekenprijsbesluit uitbrengt zonder dat de wettelijke kaders wijzigen, dan zou een lopende ruling in het nieuwe beleid zomaar kunnen komen te vervallen. Dat lijkt mij niet de bedoeling. Met een verdere nuancering van de geldigheidsregels kan de staatssecretaris deze onzekerheid voor bedrijven wegnemen.”
Bron: Redacteur Marit Muller
Informatiesoort: Nieuws, Interviews
Rubriek: Internationaal belastingrecht
Focus: Focus
Carrousel: Carrousel