Op 10 juni 2015 heeft het Europese Hof van Justitie (HvJ) beslist dat de Zweedse regels die voorzien in een aftrekuitsluiting voor een valutaverlies op aandelen in het kapitaal van een buitenlandse dochteronderneming niet in strijd zijn met EU-recht. Deze beslissing was met name gebaseerd op het feit dat een vergelijkbaar verlies op aandelen in een binnenlandse dochtervennootschap evenmin aftrekbaar was. Hieronder gaat Meijburg kort in op de casus en de overwegingen van het HvJ alsmede op de betekenis van dit arrest voor de Nederlandse praktijk.

De relevante feiten en het geschil

De casus betrof een Zweedse vennootschap die een in Amerikaanse dollars genoteerd pakket aandelen van 45% in het kapitaal van een Britse vennootschap hield. De Zweedse vennootschap was van plan om het aandelenbelang van de hand te doen, wat zou hebben geresulteerd in een valutaverlies. Onder Zweeds belastingrecht werden winst en verliezen inclusief valutaresultaten ter zake van de vervreemding van dergelijke aandelen niet in de heffing betrokken. De Zweedse vennootschap claimde dat dit in strijd was met EU-recht, kennelijk op dezelfde gronden als door het HvJ aanvaard in het Deutsche Shell-arrest. Dit wil zeggen dat de Zweedse regels ertoe zouden leiden dat een investering in een andere lidstaat meer onzekerheid met zich zou brengen en daarmee nadeliger zou zijn dan een investering in Zweedse valuta in een Zweedse vennootschap. De Zweedse Hoge Raad stelde daarover een vraag aan het HvJ.

Arrest HvJ

Onder verwijzing naar eerdere rechtspraak stelde het HvJ vast dat de casus onder de vrijheid van vestiging viel. Zijn beslissing dat de Zweedse regels niet in strijd waren met deze vrijheid, baseerde het Hof op het feit dat vermogensverliezen inclusief valutaverliezen op onderhavige aandelen niet aftrekbaar waren, ongeacht of de vennootschap in het kapitaal waarvan de aandelen werden gehouden in Zweden was gevestigd of niet. Bijgevolg was geen sprake van een nadeligere behandeling van aandelen in een Zweedse of een buitenlandse vennootschap. De A-G kwam reeds tot dezelfde conclusie. Het HvJ voegde nog toe dat zelfs indien de Zweedse vennootschap waarschijnlijk werd ontmoedigd om te investeren in een buitenlandse vennootschap vanwege de niet-aftrekbaarheid van potentiële valutaverliezen, dit Zweden er niet toe zou dwingen om zijn belastingsysteem aan te passen aan dat van andere landen.
 
Het HvJ benadrukte het verschil in feiten tussen de onderhavige casus en die in Deutsche Shell. In laatstgenoemde zaak werden valutaverliezen in het algemeen in de heffing betrokken tenzij een belastingverdrag anders bepaalde, terwijl onder Zweedse regels dergelijke resultaten in het algemeen niet in de heffing werden betrokken. Het toestaan van een aftrek voor valutaverliezen zou resulteren in een onevenwichtige behandeling van valutawinsten en -verliezen.
 
Nu de Zweedse regelgeving geen belemmering van de vrijheid van vestiging vormde, ging het HvJ –anders dan de A-G – niet in op de mogelijke rechtvaardigingsgronden.

Betekenis voor Nederland

Dit is een opmerkelijk arrest gezien de feitelijke overeenkomst met de Deutsche Shell zaak, terwijl de uitkomst nu heel anders is dan in die zaak. De kern van dit verschil in uitkomst lijkt te liggen in de al dan niet verschillende fiscale behandeling tussen binnenlandse en buitenlandse investeringen.
 
In Nederland speelt deze valutaproblematiek eveneens. Op basis van Nederlandse regelgeving is het immers niet mogelijk om valutaverliezen op deelnemingen in aftrek te brengen op de belastbare winst voor de vennootschapsbelasting wanneer deze deelnemingen vallen onder de deelnemingsvrijstelling. Derhalve kwam ook in Nederland de vraag op of dit in overeenstemming was met EU-recht. Hof Den Haag heeft daarover in januari 2015 een interessante uitspraak gedaan in het voordeel van de belastingplichtige. Daartegen is door de staatssecretaris beroep in cassatie bij de Hoge Raad aangetekend.
 
Aangezien de Nederlandse regeling van de deelnemingsvrijstelling – net als de Zweedse regeling – niet voorziet in een nadelige behandeling van deelnemingen in buitenlandse vennootschappen, lijkt het erop dat deze uitspraak een negatief effect zal hebben op lopende claims.
 

Bron: KPMG Meijburg

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Europees belastingrecht, Vennootschapsbelasting

13

Gerelateerde artikelen