Op 5 april 2017 is de conclusie van de advocaat-generaal (‘A-G') van het Europese Hof van Justitie (‘HvJ') gepubliceerd in de inbreukprocedure van de Europese Commissie tegen Duitsland (nr. C-616/15). In tegenstelling tot recente andere conclusies acht de A‑G de btw-koepelvrijstelling wel van toepassing in de financiële en verzekeringsmarkt. De A-G concludeert dat de sectorale beperking van de btw-koepelvrijstelling in de Duitse nationale btw-wetgeving niet in overeenstemming is met de Europese Btw-richtlijn.

1. Inbreukprocedure tegen Duitsland

In 2009 is de Europese Commissie een inbreukprocedure gestart tegen Duitsland. Deze procedure heeft betrekking op de beperking van de btw-koepelvrijstelling tot gezondheidskundige beroepsgroepen in de Duitse nationale btw-wetgeving. Volgens de Europese Commissie is deze sectorale beperking niet in overeenstemming met de Btw-richtlijn.
 
Duitsland heeft in 2011 het verzoek van de Europese Commissie geweigerd om bovengenoemde beperking van de btw-koepelvrijstelling in de Duitse nationale btw-wetgeving te herstellen. Hierbij heeft Duitsland (onder andere) de volgende argumenten aangedragen:
  • De btw-koepelvrijstelling is beperkt tot groeperingen met btw-vrijgestelde activiteiten van ‘algemeen belang'. De btw-vrijgestelde activiteiten van verzekeraars, banken en andere financiële dienstverleners zouden hier niet onder vallen.
  • Toepassing van de btw-koepelvrijstelling mag niet leiden tot een verstoring van de concurrentieverhoudingen. De beperking tot gezondheidskundige beroepsgroepen dient ter voorkoming van concurrentieverstoringen.
Op dit moment zijn er drie andere lopende procedures bij het HvJ aanhangig over de toepassing van de btw-koepelvrijstelling. Op 1 maart 2017 zijn de conclusies van A-G Kokott in de zaken DNB Banka (nr. C-326/15) en Aviva (nr. C-605/15) reeds gepubliceerd. Op 4 mei 2017 zal het HvJ uitspraak doen in de inbreukprocedure van de Europese Commissie tegen Luxemburg (nr. C-274/15) over de btw-koepelvrijstelling.

2. Conclusie A-G HvJ 

A-G Wathelet gaat in zijn conclusie in op de argumenten van Duitsland voor de beperking van de btw-koepelvrijstelling tot gezondheidskundige beroepsgroepen in de Duitse nationale btw-wetgeving.
 
(i) Toepassingsbereik: sectoren
 
De A-G adviseert het HvJ dat de btw-koepelvrijstelling niet kan worden beperkt tot groeperingen met btw-vrijgestelde activiteiten van algemeen belang. Dit is met name gebaseerd op:
  • het mechanisme van de btw-koepelvrijstelling. Hierbij maakt de A-G een vergelijking met de fiscale eenheid btw en vraagt hij zich af of diensten onder de btw-koepelvrijstelling wel binnen het toepassingsbereik van de btw zouden moeten vallen;
  • het doel van de btw-koepelvrijstelling: voorkomen dat samenwerken leidt tot btw-druk;
  • de totstandkoming, tekst en plaats in de Btw-richtlijn van de btw-koepelvrijstelling. In dat kader wijst de A-G op het HvJ-arrest in de zaak Taksatorringen (nr. C-8/01), waarin de btw-koepelvrijstelling in de verzekeringssector reeds aan de orde was.
Deze conclusie van A-G Wathelet wijkt af van de conclusies van A-G Kokott in de zaken DNB Banka (nr. C-326/15) en Aviva (nr. C-605/15). A-G Kokott heeft namelijk eerder geconcludeerd dat de btw-koepelvrijstelling niet kan worden toegepast in de financiële en verzekeringsmarkt.
 
(ii) Voorkoming van concurrentieverstoringen
 
De A-G adviseert het HvJ dat de sectorale beperking van de btw-koepelvrijstelling in de Duitse nationale btw-wetgeving niet kan worden gerechtvaardigd op basis van het vereiste dat de btw-koepelvrijstelling niet tot een verstoring van de concurrentieverhoudingen mag leiden. Op basis van bestaande rechtspraak van het HvJ mag een EU-lidstaat de werkingssfeer van de btw-koepelvrijstelling niet beperken door middel van algemene maatregelen. Een mogelijke concurrentieverstoring door de btw-koepelvrijstelling moet van geval tot geval worden onderzocht.
 
A-G Kokott stelde zich in haar conclusie in de zaak Aviva (nr. C-605/15) op het standpunt dat het concurrentievoorbehoud ‘zeer restrictief' moet worden uitgelegd en dat iedere nadere invulling van dit vereiste door een EU-lidstaat het risico op een inbreukprocedure tegen deze EU-lidstaat vergroot.

3. Mogelijke gevolgen

Bovenstaande inbreukprocedure van de Europese Commissie tegen Duitsland is onderdeel van een reeks lopende zaken bij het HvJ over de btw-koepelvrijstelling (in totaal vier op dit moment). Deze lopende zaken kunnen vergaande gevolgen hebben voor de toepassing van de btw-koepelvrijstelling. In het bericht over de conclusies van A-G Kokott in de zaken DNB Banka (nr. C-326/15) en Aviva (nr. C-605/15) gaf Meijburg aan dat de btw-koepelvrijstelling mogelijk geen toepassing meer vindt in de financiële en verzekeringsmarkt indien het HvJ A-G Kokott volgt. Indien het HvJ echter de conclusie van A-G Wathelet in de inbreukprocedure tegen Duitsland volgt, dan kan de btw-koepelvrijstelling wel toepassing (blijven) vinden in de financiële en verzekeringsmarkt. Het HvJ zal dus de knoop moeten doorhakken.
 
De lopende zaken kunnen daarnaast ook gevolgen hebben voor de huidige uitsluitingen van de Nederlandse btw-koepelvrijstelling. Gelet op de conclusies van A-G Kokott en A‑G Wathelet over het voorbehoud ter voorkoming van concurrentieverstoringen, zijn deze uitsluitingen mogelijk te ruim.
 
 

Bron: KPMG Meijburg

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Europees belastingrecht, Omzetbelasting

3

Gerelateerde artikelen