Op 16 mei 2017 is het reeds aangekondigde conceptwetsvoorstel ‘Wet inhoudingsplicht houdstercoöperatie en uitbreiding inhoudingsvrijstelling' (hierna: het conceptwetsvoorstel) in consultatie gebracht.
De inhoud van het conceptwetsvoorstel ligt in grote lijnen in het verlengde van de eerdere brieven van de staatssecretaris. Hierna vatten wij het conceptwetsvoorstel voor u samen. 

Algemeen en vervolg

In de concepttoelichting geeft de staatssecretaris aan dat de coöperatie in internationale structuren in toenemende mate wordt gebruikt en dat het kabinet het hiervoor genoemde verschil tussen bv's/nv's en (houdster)coöperaties, mede gezien het staatssteunrisico, wil opheffen. Het uitgangspunt daarbij is om geen dividendbelasting te heffen in deelnemingsverhoudingen waarbij sprake is van een ondernemingsstructuur. Ook geldt als randvoorwaarde dat het reële coöperatieve bedrijfsleven niet wordt geraakt. Volgens de concepttoelichting passen de maatregelen in de strategie van Nederland van enerzijds een proactieve aanpak van internationale belastingontwijking en anderzijds het behouden van een goed fiscaal vestigingsklimaat.
 
Het conceptwetsvoorstel bevat zowel aanpassingen in de Wet op de dividendbelasting 1965 als in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. De consultatie loopt tot 13 juni 2017. De beoogde datum van inwerkingtreding van de wetswijziging is 1 januari 2018. Aangegeven is dat dekkingsmaatregelen binnen het domein van het bedrijfsleven zullen liggen, maar dat deze pas in het definitieve wetsvoorstel worden opgenomen. Meijburg verwacht dat dit definitieve wetsvoorstel op of rond Prinsjesdag zal worden ingediend. 

Hoofdlijnen van de inhoud van het conceptwetsvoorstel

Het conceptwetsvoorstel bevat drie hoofdonderdelen: de uitbreiding van de inhoudingsplicht voor kwalificerende belangen in houdstercoöperaties, de uitbreiding van de inhoudingsvrijstelling richting derde landen en het in lijn brengen van de huidige nationale antimisbruikbepalingen met de Europeesrechtelijke en verdragsrechtelijke antimisbruikbepalingen. Meijburg gaat hierna in op elk van deze elementen. 
 
Uitbreiding inhoudingsplicht
 
In beginsel zal ook dividendbelasting worden geheven van houdstercoöperaties, maar alleen wanneer sprake is van kwalificerende lidmaatschapsrechten. Dit zijn lidmaatschapsrechten die recht geven op ten minste 5% van de jaarwinst dan wel op ten minste 5% van de liquidatie-uitkeringen. Bij de beoordeling of sprake is van een kwalificerend lidmaatschapsrecht worden de lidmaatschapsrechten van een lid en de met dat lid verbonden natuurlijke personen en verbonden lichamen gezamenlijk in aanmerking genomen. Indien er bijvoorbeeld twee leden zijn in een houdstercoöperatie waarvan het ene lid een 1%-belang heeft en het andere lid een 99%-belang, dan geldt de inhoudingsplicht in beginsel niet in relatie tot het lid met het 1%-belang. Dat is echter anders indien de beide leden een samenwerkende groep vormen. In dat geval geldt de inhoudingsplicht in relatie tot beide leden.
 
Een houdstercoöperatie wordt gedefinieerd als een coöperatie waarvan de feitelijke werkzaamheden in het voorafgaande jaar doorgaans hoofdzakelijk (dat wil zeggen: voor 70% of meer) bestaan uit het houden van deelnemingen of het direct of indirect financieren van verbonden lichamen of natuurlijke personen. Volgens de concepttoelichting zou deze definitie er, samen met het feit dat zoals gezegd sprake moet zijn van kwalificerende lidmaatschapsrechten, toe moeten leiden dat het reële coöperatieve bedrijfsleven zo veel mogelijk buiten de inhoudingsplicht blijft.
 
In de concepttoelichting wordt voorts opgemerkt dat het onder omstandigheden voorstelbaar is dat een coöperatie die gebruikt wordt in een private-equitystructuur waarbij het balanstotaal voor meer dan 70% bestaat uit deelnemingen, toch niet als houdstercoöperatie wordt aangemerkt op basis van de overige factoren, zoals werknemers, kantoorruimte en actieve betrokkenheid bij de onderneming van de deelnemingen.
 
Uitbreiding inhoudingsvrijstelling
 
Het Nederlandse verdragsbeleid is erop gericht in belastingverdragen voor deelnemingsdividenden een vrijstelling in het bronland overeen te komen. Dit streven wordt door Nederland echter niet altijd gerealiseerd. Daarom wordt in het conceptwetsvoorstel de inhoudingsvrijstelling uitgebreid richting derde landen. Die uitbreiding geldt alleen als sprake is van een met Nederland gesloten belastingverdrag met een dividendbepaling.
 
Daarnaast wordt een antimisbruikregeling toegevoegd. Deze is in lijn met de algemene antimisbruikbepaling uit de Europese Moeder-dochterrichtlijn en de ‘principal purpose test' (‘PPT') uit actiepunt 6 van het BEPS-project. Er is sprake van misbruik indien – kort gezegd – de aandelen in de in Nederland gevestigde vennootschap of houdstercoöperatie worden gehouden met als hoofddoel of een van de hoofddoelen om de heffing van dividendbelasting bij een ander te ontgaan (subjectieve toets) en daarnaast sprake is van een kunstmatige constructie of transactie (objectieve toets).
 
Als onderdeel van de misbruiktoets dient eerst vast te staan of sprake is van een ondernemingsstructuur of een beleggingsstructuur. In beleggingsstructuren wordt in beginsel dividendbelasting ingehouden. Bij ondernemingsstructuren wordt bij de toepassing van de subjectieve toets gekeken of bij de eerste schakel boven Nederland waar een materiële onderneming wordt gedreven, (ook) een inhoudingsvrijstelling zou gelden. Zo nee, dan is aan de subjectieve toets voldaan.
 
Bij de objectieve toets wordt gekeken of sprake is van geldige zakelijke redenen die de economische realiteit weerspiegelen. Daarvan is sprake indien deze worden gereflecteerd in de relevante ‘substance' van de vennootschap die de deelneming in het Nederlandse lichaam onmiddellijk houdt. Van relevante substance zal sprake zijn indien de tussenhoudster in het land waar deze is gevestigd cumulatief voldoet aan een aantal voorwaarden. Naast de al bekende substance-eisen die per 1 januari 2016 zijn gaan gelden, worden – kort gezegd – de volgende twee nieuwe voorwaarden voorgesteld: ten eerste moet ook worden voldaan aan een loonkostencriterium van minimaal € 100.000 (waarbij dit bedrag een vergoeding moet zijn voor de houdsteractiviteiten) en ten tweede moet gedurende een periode van ten minste 24 maanden sprake zijn van een eigen kantoor dat is voorzien van de gebruikelijke faciliteiten voor houdsteractiviteiten. 
 
Aanpassing antimisbruikbepalingen
 
In het conceptwetsvoorstel worden voorts de huidige nationale antimisbruikbepalingen in lijn gebracht met de Europeesrechtelijke en verdragsrechtelijke antimisbruikbepalingen. Om overlap met de antimisbruikbepaling in de dividendbelasting te voorkomen is de buitenlandse aanmerkelijkbelangregeling in de vennootschapsbelasting voortaan alleen nog van toepassing op vervreemdingsvoordelen van het aanmerkelijk belang.

Commentaar Meijburg

De invoering van een inhoudingsplicht voor de dividendbelasting voor zogenoemde houdstercoöperaties is een significante aanscherping van de bestaande regeling. Positief is dat er in ondernemingsstructuren in beginsel een inhoudingsvrijstelling komt in verdragssituaties, zowel voor kapitaalvennootschappen als voor houdstercoöperaties. Een en ander houdt in dat bij een directe winstuitdeling aan een aandeelhouder in een niet-verdragsland altijd dividendbelasting wordt ingehouden, ongeacht of de uitdeling van een houdstercoöperatie, nv/bv of andere kapitaalvennootschap afkomstig is.
 
De voorstellen zullen naar verwachting een significante impact hebben op het gebruik van coöperaties in internationale structuren en op beleggingsstructuren waarin door in de EU/EER gevestigde vennootschappen wordt belegd in Nederlandse vennootschappen. Aan de andere kant bieden ze kansen op een vrijstelling van dividendbelasting in ondernemingsstructuren waarbij belangen in Nederlandse vennootschappen worden gehouden door een vennootschap in een (belasting)verdragsland waar die vrijstelling thans niet geldt, omdat het verdrag daar niet in voorziet. 
 
 

Bron: KPMG Meijburg

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Dividendbelasting

6

Gerelateerde artikelen