Een bezitting in box 3 in de vorm van een perceel heeft een negatieve waarde, als de eigenaar bij verkoop aan de koper een bedrag moet betalen wegens vervuiling van de grond. Dat oordeelt Rechtbank Noord-Nederland.
De feiten zien er als volgt uit. Een man is eigenaar van een vervuild stuk grond. De offerte voor sanering van het vervuilde perceel bedraagt € 6.300.000. De waarde van het perceel wordt na sanering geschat op € 210.000.
In geschil is of het perceel in het kader van de berekening van de rendementsgrondslag van art 5.3 Wet IB 2001 een negatieve waarde kan hebben. Volgens de inspecteur mag het perceel slechts voor een waarde van nihil in aanmerking worden genomen, een lagere waarde is niet mogelijk.
De rechtbank geeft de man gelijk omdat op basis van art. 5.19 lid 1 Wet IB 2001 een bezitting tegen de waarde in het economische verkeer in aanmerking genomen moet worden. Op basis van de parlementaire geschiedenis mag worden aangenomen dat een bezitting in de zin van art 5.3, lid 2 Wet IB 2001 een negatieve waarde kan hebben. In dit geval is sprake van een negatieve waarde, omdat de man bij verkoop van het perceel in de huidige staat aan een eventuele koper een bedrag zal moeten bijbetalen.
Belang voor de praktijk
Aan de vaststelling van de exacte omvang van de negatieve waarde van dit perceel wordt niet toegekomen. De bezittingen van de man en zijn echtgenote zijn zodanig, dat bij een negatieve waarde van tenminste € 364.004 de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen al op nihil uitkomt. De saneringskosten zijn begroot op € 6.300.000. Aannemelijk is dat de negatieve invloed van de bodemvervuiling op de waarde in het economisch verkeer van het perceel grond ten minste € 625.000 is (minder dan 10% van de begrote kosten). Hiermee is voldoende aannemelijk gemaakt dat de rendementsgrondslag op nihil kan worden gesteld.
Bron: Legal, Compliance & Tax Nationale-Nederlanden
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Inkomstenbelasting