Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat iedere ex-partner vanaf het moment van uit elkaar gaan slechts recht op aftrek van zijn/haar aandeel van de hypotheekrente.
In deze zaak (23 januari 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:632) zijn een man en een vrouw gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Zij hebben een eigen woning. Eind 2014 dienen zij een verzoek tot echtscheiding in. In 2015 verlaat de vrouw de woning en betrekt zij een huurwoning. Pas in 2016 laat zij bij de gemeente weten dat ze is verhuisd naar de huurwoning. In 2017 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden.
In de jaren 2015 en 2016 betaalt de man alle hypotheekrente en trekt dit bij zijn aangifte inkomstenbelasting af. De inspecteur corrigeert de aangifte. De man is het hier niet mee eens en legt de zaak voor aan de rechter.
Het hof concludeert dat de man en de vrouw in 2015 nog fiscaal partner zijn omdat ze op hetzelfde adres staan ingeschreven en zij samen twee kinderen hebben (art. 1.2 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001). Als fiscaal partners hebben ze weliswaar de mogelijkheid om de hypotheekrente bij een van hen in aftrek te brengen maar dan moeten zij wel een gezamenlijke keuze maken (art. 2.17 Wet IB 2001). De man voert aan dat de vrouw gezien haar psychische toestand niet in staat was om deze keuze te maken. De rechter gaat hier aan voorbij en oordeelt dat de inspecteur terecht slechts aftrek van 50% van de betaalde hypotheekrente bij de man toestaat.
In het belastingjaar 2016 zijn de man en vrouw geen fiscaal partner meer (art. 5a lid 4 AWR). Dit betekent dat de helft van de woning voor de man een eigen woning vormt (art. 3.111 lid 1 Wet IB 2001) en dat hij daarom maar recht heeft op aftrek van 50% van de in 2016 betaalde hypotheekrente (art. 3.121 Wet IB 2001).
Belang voor de praktijk
Opmerkelijk in deze zaak is het feit dat de vrouw in 2015 de echtelijke woning verlaat om in een huurhuis te gaan wonen maar de verhuizing pas in 2016 doorgeeft aan de gemeente. Wettelijk ben je namelijk verplicht om een verhuizing uiterlijk vijf dagen na verhuizing door te geven aan de gemeente. Doe je dat niet dan kan de gemeente een boete opleggen van maximaal € 325. Als gevolg van haar verzuim worden de man en de vrouw in 2015 nog als fiscaal partner aangemerkt.
Het hof gaat bij de vaststelling van het fiscaal partnerschap uit van de gegevens uit de basisadministratie en gaat voorbij aan de feitelijke omstandigheden. Volgens de letter van de wet juist maar naar onze mening toch niet in de geest van de wet. Het kan toch niet zo zijn dat een economisch delict je fiscaal voordeel oplevert?
Wordt een fiscaal partnerschap beëindigd en is er een gezamenlijke eigen woning, dan heeft iedere partner vanaf het moment van uit elkaar gaan slechts recht op aftrek van zijn/haar aandeel van de hypotheekrente. Voor de partner die de woning verlaat, geldt dit recht bovendien gedurende maximaal twee jaar (art. 3.111 lid 4 Wet IB 2001). De rente moet daarnaast door de betreffende partner worden betaald.
Willen de partners het zo regelen dat de hypotheekrente slechts op een van hen drukt, dan kan dat via de route van alimentatiebetalingen. De betaalde alimentatie is aftrekbaar als persoonsgebonden aftrek. Vanaf 2020 geldt hiervoor de tariefcorrectie als het inkomen van de alimentatieplichtige in de hoogste schijf inkomstenbelasting (49,5% in 2024) wordt belast. De in 2024 betaalde alimentatie is dan nog maar aftrekbaar tegen het tarief van maximaal 36,97%.
In de deze casus probeerde de man het aan de ex-echtgenote toerekenbare deel van de hypotheekrente (50%) als een aftrekbare onderhoudsverplichting in de zin van art. 6.3 lid 1 Wet IB 2001 aan te merken. De rechter gaat hier echter niet in mee omdat een dergelijke overeenkomst ontbreekt.
Bron: Legal & Tax Nationale Nederlanden
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Inkomstenbelasting