De Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (hierna: de Orde) heeft met belangstelling kennisgenomen van de Ontwerpwijzigingen van enkele specifieke renteaftrekbeperkingen in de Wet Vpb 1969 (onderdeel van pakket BP2017). De Orde stelt het buitengewoon op prijs dat het ministerie van Financiën en de staatssecretaris gebruik maken van het instrument van wetgevingsconsultatie. Naar de mening van de Orde bevordert de wetgevingsconsultatie de kwaliteit van de fiscale wetgeving.
De Ontwerpwijzigingen geven de Orde aanleiding tot het plaatsen van een aantal opmerkingen. Op een aantal punten dringt de Orde aan op beleidsmatige (her)overweging of substantiële andere vormgeving. Deze speerpunten worden hierna kort weergegeven.
Voor het volledige commentaar verwijst de Orde naar de bijlage met een uitwerking van de speerpunten en aanvullende analyse van het wetsvoorstel op technische punten. De bijlage is onder dit artikel opgenomen.

1. Speerpunten

Artikel 10a — samenwerkende groep
Ten aanzien van de wijziging van artikel 10a Wet Vpb 1969 maakt de Orde zich ernstig zorgen over de rechtsbescherming als de bepaling in de voorgestelde vorm in de wet wordt opgenomen.
De materiële invulling van het begrip ‘samenwerkende groep' maakt de reikwijdte van de ‘samenwerkende groep' onbepaalbaar. Tevens levert de open norm te veel en onwenselijke onzekerheid op voor de (overname)praktijk. Het Nederlandse fiscale vestigingsklimaat is gebaat bij duidelijkheid en zekerheid over de aftrekbaarheid van rente.  Het is wenselijk dat de duidelijkheid primair volgt uit de wettekst (en eventueel  uitvoeringsregelingen) en in de memorie van toelichting duidelijke kaders worden gegeven. Dit is zowel in liet belang van de belastingplichtigen als van de Belastingdienst. 
Verder mist de Orde eerbiedigende werking voor bestaande situaties die getroffen gaan worden door artikel 10a Wet Vpb 1969.
Artikel 15ad— aflossingseis, debi push down en overgangsrecht
De Orde meent dat de wetgever met het aanpassen van het eerdere overgangsrecht de grenzen van rechtszekerheid overschrijdt. Zeker nu de wetgever aangeeft dat nut en noodzaak van artikel 15ad Wet Vpb 1969 onder invloed van liet Base erosion and profit shifting (BEPS)-project van de OESO en de Europese Anti-Tax Avoidance Directive (ATAD) ten principale opnieuw zal worden bekeken. Met het niet respecteren van bewust opgenomen overgangsrecht wordt het Nederlands vestigingsklimaat schade toegedaan. Belastingplichtigen moeten kunnen vertrouwen op overgangsrecht en hebben daar ook naar gehandeld. De gemaakte afspraken met financiers zijn veelal niet zomaar aan te passen. Voor alle duidelijkheid wil de Orde de wetgever nog eens wijzen op de uitlating die in liet parlementaire behandeling bij het Belastingplan 2012 is gedaan.
 
"Het kabinet heeft gekozen voor volledig eerbiedigende werking voor bestaande situaties vanwege het belang van bestendige wetgeving voor het vestigingsklimaat. In de ogen van het kabinet weegt dat zwaarder dan het feit dat in die situaties ook in de toekomst sprake kan zijn van excessieve renteaftrek. Ik ben dan ook niet voornemens overnames uit het verleden onder de afirekbeperking te brengen."
Brief Staatssecretaris van Financiën, Kamerstukken 11 2011/12, 33 003, nr. 17, p. 7-8.
 
Primair pleit de Orde er daarom voor om aanpassing van het overgangsrecht alleen te laten gelden voor gevallen waarin op of na 1 januari 2017 een oude fiscale eenheid met bestaande overnameschulden worden gevoegd in een nieuwe fiscale eenheid.
De voorgestelde aanpassing van het overgangsrecht lijkt er voorts in veel gevallen voor te zorgen dat belastingplichtigen slechter af zijn dan wanneer geen overgangsrecht aanwezig was geweest (dan was de financiering en/of de overname anders vormgegeven). Ook verder lijkt het voorgestelde overgangsrecht vele onvermoede en onredelijke effecten te hebben. De Orde geeft hiervan praktijkvoorbeelden in de bijlage bij deze brief Daarnaast leveren de voorgestelde aanpassingen ook praktische problemen op. Door de materieel onbeperkt terugwerkende kracht kan het voorkomen dat informatie uit een ver verleden nodig is (die inmiddels niet meer aanwezig is). De wet kan dan niet worden uitgevoerd. De Orde doet voorstellen voor verbetering.

2. Verhouding Ontwerpwijzigingen en definitieve wetsvoorstel

De Orde vraagt zich af welke betekenis in het kader van het rechtsvindingsproces dient te worden toegekend aan uitlatingen die namens de Staatssecretaris van Financiën in het kader van dit consultatiewetsvoorstel zijn gedaan. Naar de mening van de Orde is hier geen duidelijke rechtspraak over. In dat kader verzoekt de Orde de staatssecretaris om eventuele toezeggingen, wijzigingen en verduidelijkingen die naar aanleiding van deze consultatie zijn gedaan, met zoveel woorden op te nemen in de memorie van toelichting in het later bij de Tweede Kamer in te dienen wetsvoorstel.
De Orde suggereert om in de memorie van toelichting bij het uiteindelijke wetsvoorstel een reactie op de hiervoor en in de bijlage aangegeven punten te geven, voor zover deze niet reeds door aanpassingen in het wetsvoorstel worden gedekt.
 
In de bijlage hieronder leest u een uitwerking van de speerpunten en aanvullende analyse van het wetsvoorstel op technische punten.
 
 

Bron: NOB

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Vennootschapsbelasting

0

Gerelateerde artikelen