Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat een hypothecaire geldlening die is aangegaan na de verwerving van de eigen woning, niet kwalificeert als eigenwoningschuld. De inspecteur heeft de renteaftrek terecht geweigerd.
De zaak (15 september 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:7359) verloopt als volgt. Een man en een vrouw laten een woning bouwen en financieren dit door middel van een hypothecaire geldlening van € 437.000 en eigen geld tot een bedrag van ongeveer € 120.000. Enige jaren later sluiten zij een nieuwe hypothecaire geldlening voor een bedrag van € 104.000 waardoor zij weer beschikken over middelen in privé.
Bij de aangifte inkomstenbelasting trekken man en vrouw de rente van deze lening af. De inspecteur weigert de renteaftrek.
Het hof is van mening dat de inspecteur de renteaftrek voor de lening van € 104.000 terecht heeft geweigerd. Uit de artikelen 3.119a en 3.120 van de Wet inkomstenbelasting 2001 volgt dat betaalde hypotheekrente slechts aftrekbaar is als die rente betrekking heeft op geldleningen die zijn aangegaan voor de verwerving, verbetering of het onderhoud van de eigen woning. Nu man en vrouw dit niet hebben gesteld en/of aannemelijk hebben gemaakt, is het gelijk aan de inspecteur.
Belang voor de praktijk
Uit de genoemde wettelijke bepalingen blijkt duidelijk dat er een rechtstreeks causaal verband moet bestaan tussen de aankoop van de eigen woning en de voor dat doel afgesloten geldlening. Dit causale verband, het zogenaamde oogmerkvereiste, is nader uitgewerkt in het eigenwoningrente-besluit van 10 juni 2010.
Oogmerkvereiste
Het oogmerkvereiste houdt in dat de geldlening moet zijn aangegaan voor verwerving, onderhoud of verbetering van de eigen woning. Bij financiering vooraf hoeft het geld niet rechtstreeks te worden aangewend voor de eigen woning. Het is bijvoorbeeld ook mogelijk om de kosten voor de woning te betalen van een andere rekening dan die waarop het door de lening verkregen geld is gestort.
Bij financiering achteraf kan volgens het besluit ook aan het oogmerkvereiste zijn voldaan. Op het tijdstip waarop de kosten uit andere middelen (eigen geld) zijn voldaan, moet het de bedoeling zijn geweest om die kosten te financieren. De bewijslast ligt bij de belastingplichtige. Dat kan eenvoudig door het tonen van een hypotheekofferte die is aangevraagd rond het tijdstip van betaling van de kosten. In de praktijk ontstaan wel eens bewijsrechtelijke problemen. In deze zaak zat er jaren tussen de betaling uit eigen middelen en het aangaan van de lening. Het is daarmee weinig aannemelijk dat zij op voorhand al van plan waren de betalingen met eigen geld, te gaan financieren met een lening.
Voor achteraf gefinancierde verbouwingen is in het besluit een tegemoetkoming opgenomen. Als de lening is aangegaan binnen zes maanden na de aanvang van de verbouwing wordt voor het bedrag van de in die zesmaands-periode betaalde verbouwingskosten geacht te zijn voldaan aan het oogmerkvereiste. Deze goedkeuring is niet toe te passen op de financiering van de kosten van verwerving van een woning. In die gevallen zal het oogmerkvereiste altijd moeten worden onderbouwd met sluitend bewijs.
Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Inkomstenbelasting