Voor studie remigrerende kinderen van uitgezonden werknemers zijn geen derden. De uitzendregeling binnen de eigenwoningregeling kan daarom worden toegepast. Dat oordeelt Rechtbank Zeeland-West-Brabant.

De zaak verloopt als volgt. Een man is uitgezonden naar Maleisië. Zijn gezin verhuist met hem mee. Hij houdt zijn woning in Nederland tijdens de uitzending aan. Zijn zoon gaat in 2016 terug naar Nederland om in Amsterdam te studeren. Zijn dochter volgt in 2017. Beide kinderen zijn kort ingeschreven geweest op het adres van de woning.

Volgens de inspecteur kan de uitzendregeling van art. 3.111 lid 6 Wet IB 2001 niet worden toegepast. Daarvoor moet de woning leeg staan. Doordat zoon en dochter in de woning hebben gewoond is geen sprake van leegstand.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt daarentegen dat de uitzendregeling wel kan worden toegepast. Bij de terugkeer van de zoon in 2016 is deze vergezeld van zijn ouders. In 2017 geldt hetzelfde voor de dochter. Op dat moment behoorden zoon, respectievelijk dochter nog tot het huishouden van de man. Door de inschrijving op het adres van de woning zijn zoon en dochter geen derden geworden aan wie de man de woning niet ter beschikking mag stellen voor de toepassing van de uitzendregeling. Vanaf het moment dat zij in Amsterdam zijn gaan wonen, gebruiken zij de woning alleen nog als postadres. Volgens de rechtbank is er dan geen sprake van ter beschikking stellen aan derden.

Belang voor de praktijk

Er wordt buitenproportioneel veel geprocedeerd over de toepassing van de uitzendregeling binnen de eigenwoningregeling. Het belang van deze regeling voor belastingplichtigen is duidelijk:

  • De woning blijft een eigen woning in box 1. Geen box 3-heffing derhalve.
  • De eigenwoningrente blijft aftrekbaar.
    • Als de uitgezonden werknemer Nederlands belastingplichtige blijft, is zijn inkomen in Nederland belast. Het negatief inkomen uit de eigen woning komt daarop in mindering. Dit geldt voornamelijk voor uitgezonden ambtenaren en militairen (art. 2.2 Wet IB 2001).
    • Als de uitgezonden werknemer buitenlands belastingplichtige wordt, is hij in Nederland alleen belastingplichtig voor zijn Nederlands inkomen (art. 7.1 Wet IB 2001). Het negatief inkomen uit de eigen woning behoort hiertoe. Als het Nederlands inkomen negatief is, kan hij dat verrekenen met de drie achterliggende en negen volgende jaren (art. 3.150 Wet IB 2001).

Hier staat tegenover dat er wel een hoger eigenwoningforfait in aanmerking wordt genomen. Deze bedraagt momenteel 0,80% van de in aanmerking te nemen WOZ-waarde van de woning (boven € 1.110.000: 2,35%). Dit volgt uit art. 3.112 lid 5 Wet IB 2001.

Voorwaarde voor de toepassing van de regeling is dat de woning niet ter beschikking mag worden gesteld aan derden. Iedereen buiten het huishouden van belastingplichtige is een derde. Als een kind achterblijft in de woning bij uitzending, is dat kind geen derde als het kind tot de uitzending onderdeel uitmaakt van het huishouden van de ouders.

Lees ook het thema Eigenwoningregeling.

Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Inkomstenbelasting

11

Gerelateerde artikelen