De Commissie prejudiciële vragen van de NOB heeft schriftelijke opmerkingen gemaakt naar aanleiding van de prejudiciële vragen van Rechtbank Zeeland-West Brabant aan de Hoge Raad over de uitleg van het pensioenartikel in het belastingverdrag met Portugal. In twee procedures heeft de Rechtbank Zeeland-West Brabant prejudiciële vragen gesteld. De ene casus gaat over een WAO-uitkering die een emigrant uit Nederland geniet vanaf het moment dat zij in Portugal woont. De andere casus ziet op een AOW-uitkering bij een andere emigrant.

Naar de mening van de Orde ligt voor de hand dat cumulatief aan de voorwaarden van artikel 18, lid 2 van het Verdrag met Portugal moet worden voldaan. De Orde geeft hiervoor meerdere redenen.

De tweede prejudiciële vraag moet volgens de Orde ook worden beantwoord. In het besluit van 18 december 2000, nr. IFZ2000/1329M, geeft de staatssecretaris aan dat voor onderworpenheid niet is vereist dat daadwerkelijk belasting over het buitenlandse inkomen is verschuldigd, noch dat er belastingheffing over het volle bedrag van dat inkomen plaatsvindt. Uit eerdere jurisprudentie blijkt ook dat waar in de Verdragen ter voorkoming van dubbele belasting wordt gesproken van ‘in de belastingheffing wordt betrokken’, het enkel relevant is of het object onderworpen is aan een belasting naar het inkomen of de winst op grond van buitenlandse belastingwetgeving.

Met betrekking tot de vraag of rekening moet worden gehouden met een eventuele maatregel ter voorkoming van dubbele belasting in Portugal, wijst de Orde op de werking van het belastingverdrag. Het Verdrag verdeelt de heffingsbevoegdheid tussen Staten. Om dubbele heffing te voorkomen is in artikel 24 van het Verdrag bepaald hoe dit moet worden toegepast. Indien het heffingsrecht uitsluitend is toegewezen aan Portugal op basis van artikel 18, lid 1, dan komt Nederland geen heffingsrecht toe en gelden geen aanvullende voorwaarden met betrekking tot de verlening van een maatregel ter voorkoming van dubbele belastingheffing.

Het antwoord op de derde prejudiciële vraag luidt volgens de Orde dat voor een AOW-uitkering nooit kan worden voldaan aan artikel 18, lid 2, voorwaarde a, van het Verdrag.

Lees de gehele schriftelijke opmerking.

 

Prejudiciële vragen:

  1. Onder welke voorwaarden mag op grond van artikel 18, tweede lid, van het Verdrag een uitkering betaald krachtens de bepalingen van een socialezekerheidsstelsel van Nederland aan een inwoner van Portugal worden belast in Nederland? Indien uit het antwoord op vraag 1 volgt dat ook relevant is op welke wijze de uitkering in Portugal ‘in de belastingheffing wordt betrokken’:
  2. Is daarvoor maatgevend de feitelijke belastingheffing in Portugal of is maatgevend hoe de uitkering volgens de Portugese belastingwetgeving in de belastingheffing wordt betrokken? Indien dat laatste het geval is, moet daarbij rekening worden gehouden met een eventuele maatregel ter voorkoming van dubbele belasting? Indien uit het antwoord op vraag 1 volgt dat ook een voorwaarde geldt overeenkomstig wat is vermeld bij onderdeel a van het tweede lid:
  3. Kan in een geval van een AOW-uitkering worden voldaan aan die voorwaarde en zo ja wat zijn daarbij de toetsingscriteria?

Bron: NOB

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Inkomstenbelasting, Loonbelasting, Internationaal belastingrecht

2

Gerelateerde artikelen