Rechtbank Gelderland oordeelt dat de verzekering van de belastingplichtige een pensioenverzekering is en geen kapitaalverzekering in box 3. De inspecteur heeft de ontvangen afkoopsom terecht belast.
De zaak (
7 april 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:1904) gaat als volgt.
Een vrouw is DGA van een BV. Zij sluit in 1998 een pensioenverzekering (C-polis). Volgens haar trekt de BV de pensioentoezegging in 2000 in. Daarbij maken de vrouw en de BV onduidelijke afspraken. Het lijkt de bedoeling dat de vrouw de pensioenverzekering in privé voortzet. Maar de inspecteur van de Belastingdienst toont aan dat in ieder geval tot 2006 de pensioenpremies ten laste van de winst van de BV zijn gebracht. De verzekering zelf is nooit aangepast.
De pensioenverzekering expireert in 2011. De vrouw stelt dat de verzekering een kapitaalverzekering in box 3 is. De inspecteur houdt vast aan het pensioenkarakter van de verzekering. In zijn optiek moet de vrouw voor het vrijgekomen pensioenkapitaal een pensioenuitkering aankopen. Dat moet binnen een redelijke termijn na expiratie gebeuren. Zij koopt echter geen pensioen aan.
De inspecteur verlengt een paar keer de termijn, waarbinnen zij een pensioen moet aankopen, maar ze doet dit niet.
De verzekeraar keert het pensioenkapitaal uit na het verstrijken van de redelijke termijn, onder inhouding van loonheffing en revisierente. De inspecteur legt een aanslag inkomstenbelasting op waarbij hij ook de afkoopsom belast. De vrouw betwist de belastingheffing over de afkoopsom.
Rechtbank Gelderland sluit zich aan bij het standpunt van de inspecteur. De verzekering is een pensioenverzekering, geen kapitaalverzekering in box 3. De afkoopsom is terecht belast.
Belang voor de praktijk
Er gaat veel fout in deze casus. Gegeven de feiten blijkt dat de vrouw een ‘echte' doe-het-zelfster is. Het niet-professioneel handelen van DGA en BV komt haar duur te staan. Het grootste deel van het pensioenkapitaal vloeit naar de Belastingdienst en daarmee zal een belangrijk deel van haar oudedagvoorziening om zeep zijn geholpen. Goede raad is duur en berouw komt na de zonde.
Als de BV de pensioentoezegging voor de toekomst had willen intrekken – met terugwerkende kracht naar 1998 gaat niet – dan had de pensioenverzekering premievrij moeten worden gemaakt. Het is niet mogelijk de pensioenverzekering om te zetten in een kapitaalverzekering in box 3. De vrouw had vervolgens zelf in privé, bij wijze van ‘pensioenvoorziening', de hier gewenste kapitaalverzekering kunnen sluiten.
Na expiratie van een pensioenverzekering moet de gerechtigde een pensioenuitkering aankopen. Dit moet gebeuren binnen een redelijke termijn. Als de deelnemer de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, bedraagt de redelijke termijn in ieder geval een half jaar. Bij overlijden heeft een nabestaande een redelijke termijn van ten minste een jaar. In V&A 10-001 gaat het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen van de Belastingdienst in op deze redelijke termijn.
De verzekeraar heeft het restant van het pensioenkapitaal als nettobedrag ineens uitgekeerd. Onder de Pensioen- en Spaarfondsenwet (PSW) en de Pensioenwet (PW) is een dergelijke afkoophandeling nietig (artikel 32 leden 4 en 8 PSW en artikel 65 PW). De vrouw kan nu dus nog bij de verzekeraar aankloppen voor de met het resterende pensioenkapitaal uit te keren netto pensioenuitkeringen. Immers rust op dit pensioenkapitaal nog de pensioenclausule, die de pensioenuitvoerder verplicht om de volgens de pensioenregeling verschuldigde periodieke pensioenuitkeringen alsnog te doen. In dat opzicht is het merkwaardig dat de verzekeraar het pensioen als een bedrag ineens heeft afgekocht. Dat het pensioen in fiscale zin onzuiver is geworden doordat de vrouw maar geen keuze maakt, maakt dit niet anders. Als de bepalingen van de PSW op deze verzekering van toepassing zijn, loopt de verzekeraar bovendien het risico van een boete (artikel 30 PSW).
Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden
7