De kortgedingrechter in Den Haag heeft een vordering afgewezen van de pomphouders aan de grensstreek tegen de Staat, tot betaling van een voorschot op de schade die zij lijden als gevolg van de accijnsverhoging op LPG en diesel per 1 januari 2014. Alhoewel aannemelijk is dat de accijnsverhoging heeft bijgedragen aan de slechte bedrijfsresultaten van de pomphouders, staat volgens de rechter niet vast in welke mate dat het geval is. De pomphouders hadden ook al in 2013 te maken met fors teruglopende resultaten, terwijl toen de accijnzen nog niet waren verhoogd.
Twee individuele pomphouders en een stichting
Een tweetal individuele houders van een pompstation in de grenstreek startte dit kort geding tegen de Staat, samen met een stichting die de belangen van de overige pomphouders aan de grensstreek behartigt.
Volgens de pomphouders heeft de accijnsverhoging ertoe geleid dat vrijwel al hun klanten die diesel en LPG willen tanken, nu naar België en Duitsland doorrijden omdat het daar goedkoper is. Dat heeft bij hen tot zodanige omzetverliezen geleid dat zij in hun voortbestaan worden bedreigd. Dat de pomphouders door de accijnsverhoging in zwaar weer terecht zouden komen, was bij de Staat bekend. Door deze verhoging door te voeren zonder aan hen een compensatie aan te bieden, handelt de Staat volgens de pomphouders ontrechtmatig.
De pomphouders zullen een bodemprocedure aanspannen tegen de Staat, maar zijn bang dat zij niet in staat zullen zijn om hun hoofd boven water te houden totdat in die nog te starten procedure een uitspraak wordt gedaan. Daarom vorderen zij in kort geding een voorschot op de schade die zij lijden.
De Staat betwist dat hij onrechtmatig heeft gehandeld. Volgens de Staat kampen de pomphouders al langer met teruglopende omzetten en worden hun financiële problemen door tal van factoren veroorzaakt, die voor het leeuwendeel buiten de macht van de overheid liggen en behoren tot het normale ondernemersrisico. Het past niet de rekening daarvan bij de Staat te leggen.
Rechter wijst vorderingen pomphouders af
De vordering van de stichting wordt afgewezen omdat deze te ruim en algemeen is geformuleerd.
Met betrekking tot de vorderingen van de twee individuele pomphouders stelt de rechter voorop dat geldvorderingen in een kort geding procedure alleen kunnen worden toegewezen wanneer vrijwel zeker is dat deze ook in een bodemprocedure zullen worden toegewezen.
Andere oorzaken slechte bedrijfsresultaten
De bedrijfsresultaten van de pomphouders waren in 2013 al zodanig dat er niet veel meer nodig was om in de rode cijfers te belanden. Bovendien zijn er mogelijk ook andere oorzaken aan te wijzen voor de slechte bedrijfsresultaten in 2014, zoals bijvoorbeeld de stagnerende economische ontwikkelingen van de laatste jaren, een steeds zuiniger wordend wagenpark, bevolkingskrimp in de grensregio's en het teruglopen van de shopverkopen door de verhoging van de BTW en de accijnsverhoging op alcohol en tabak.
Gelet op die stand van zaken staat, zelfs als ervan uit zou worden gegaan dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld, alles behalve vast of en zo ja voor welk bedrag de bodemrechter de vorderingen zal toewijzen. Daarom kan de vraag of de Staat onrechtmatig heeft gehandeld in dit kort geding onbesproken blijven.
Bron: de Rechtspraak
0