Arrest Groupe Steria
In de Franse Groupe Steria-zaak (becommentarieerd in V-N 2015/33.18) staat centraal de vraag of een belastingplichtige in een grensoverschrijdende situatie een beroep kan doen op dezelfde voordelen die worden toegekend aan fiscale eenheden in binnenlandse situaties. In het Franse vennootschapsbelastingrecht worden winstuitkeringen van een dochtermaatschappij aan de moedermaatschappij niet belast. Uitgezonderd is echter een forfaitaire 5% van de uitgekeerde winst, dat wordt aangemerkt als niet-aftrekbare deelnemingskosten bij de moeder. Nu is dit wel aftrekbaar als moeder en dochter een fiscale eenheid vormen, maar net als in Nederland, kunnen ook in Frankrijk alleen ingezeten vennootschappen een fiscale eenheid vormen.
In de Groupe Steria-zaak zijn diverse deelnemingen van een ingezeten dochter gevestigd in een andere EU-lidstaat. De eveneens in Frankrijk gevestigde moeder loopt dus aan tegen de aftrekbeperking van 5% van de uitgekeerde winst ontvangen door de dochter uit haar deelnemingen met zetels buiten Frankrijk. Die aftrekbeperking was er niet geweest als de 'Groupe' een fiscale eenheid had kunnen vormen. Alleen omdat de deelnemingen gevestigd zijn elders in de EU is er volgens het Franse vennootschapsrecht dus geen recht op een volledige vrijstelling van de deelnemingswinsten.
Volgens A-G Kokott is sprake van een niet gerechtvaardigde beperking van de vrijheid van vestiging. Uit haar recente conclusie blijkt dat de A-G voorstander is van de 'per element benadering'. Zij zet uiteen dat voor ieder belastingvoordeel dat in het kader van een groepsbelasting (fiscale eenheid) wordt toegekend, specifiek moet worden beoordeeld of lidstaten het recht hebben om die toekenning in grensoverschrijdende situaties te weigeren.
Per element-benadering
Dick van Sprundel, International Tax Partner bij Mazars en wetenschappelijk medewerker en docent aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, heeft zijn bedenkingen bij de ‘per element benadering' in de fiscale eenheid. "Deze benadering houdt in dat een belastingplichtige in een grensoverschrijdende situatie met de verdragsvrijheden in de hand toch een beroep kan doen op de voordelen die het fiscale eenheidsregime biedt. De belastingplichtige gaat dan wel gebruik maken van de voordelen die speciaal kunnen worden benut door binnenlandse vennootschappen die samen een fiscale eenheid vormen, zonder dat de nadelen van een fiscale eenheid spelen."
Van Sprundel had het aardig gevonden – al leende deze conclusie zich daar wellicht niet bij uitstek voor – dat Kokott een nadere, expliciete, toelichting had gegeven voor de keuze van de ‘per element benadering'. Voor een belastingplichtige is de keuze voor het aanvragen van een fiscale eenheid namelijk een optelsom van de voor- en nadelen die de fiscale eenheid in zijn totaliteit biedt. In haar eerdere conclusie van 2009 in de zaak X Holding ging Kokott ervan uit – zoals door de verwijzende rechter werd bevestigd – dat het voordelig is om een fiscale eenheid te vormen en dat eventuele nadelen van de samenvoeging, zoals het tariefopstapje, daarbij in het niet vallen.
"Het is jammer dat Kokott geen uitgebreidere uiteenzetting heeft gegeven voor haar ‘per element' keuze en niet ingaat op een waarborging van de samenhang van het fiscale eenheidsstelsel", aldus Van Sprundel. "De mogelijkheid bestaat, dat als de conclusie wordt gevolgd, pas latere procedures meer duidelijkheid kunnen verschaffen, waardoor een stroom bezwaarschriften om je rechten veilig te stellen, te verwachten is."
Desalniettemin zou – als het Hof van Justitie van de Europese Unie de conclusie van A-G Kokott volgt – het kunnen betekenen dat bedrijven gebruik kunnen maken van voordelen van het Nederlandse fiscale eenheidsregime, zonder hier onderdeel van uit te maken. Van Sprundel waarschuwt voor ‘cherry-picking'. "Bedrijven zouden kunnen ‘plukken' van de voordelen die de regeling met zich meebrengt, zonder confrontatie met de nadelen die de fiscale eenheid ook kent, zoals anti-misbruikbepalingen en een hoofdelijke aansprakelijkheid voor de totale belastingschuld. Je kunt je dus afvragen of een ‘per element-benadering' in het fiscale eenheidsregime wel zo wenselijk is en of dit niet leidt tot onaanvaardbare uitvoeringspraktijken?"
Begin van het einde?
Het advies van A-G Kokott brengt het Nederlandse fiscale eenheidsregime mogelijk zelfs in gevaar, want Van Sprundel vraagt zich af hoe ver de wetgever nog bereid is te gaan. "De inkt van het besluit om in bepaalde buitenlandsituaties een fiscale eenheid tussen in Nederland gevestigde vennootschappen alsnog toe te staan, is nauwelijks droog en tot verankering in de wet is het nog niet gekomen. De wetgever heeft al moeite genoeg om alle Europese jurisprudentiële ontwikkelingen rondom de fiscale eenheid bij te benen. Ook is tijdens de vorige procedure bij het Hof van Justitie – dat Nederlandse zustermaatschappijen en een Nederlandse grootmoedermaatschappij met een Nederlandse kleindochtermaatschappij een fiscale eenheid kunnen vormen als zij verbonden zijn door een EU/EEA moedermaatschappij – gebleken dat het Ministerie bepaald niet stond te juichen bij de uitkomst van het arrest."
Mocht het komen tot een ‘per element-benadering' dan moet Financiën dus opnieuw naar de tekentafel. Dit leidt volgens Van Sprundel onherroepelijk tot nog complexere regelgeving, toenemende administratieve lasten en een stroom aan bezwaarschriften. "Hoe zwaar wegen de voordelen van het Nederlandse fiscale eenheidsregime voor de wetgever dan nog op tegen de nadelen? Zeker gezien de reactie van het Ministerie van destijds, zou de weegschaal zomaar eens naar de verkeerde kant kunnen overhellen. De kant van afschaffing. Ik hoop en verwacht dit niet, maar het is wel een mogelijkheid waar je als adviseur reëel rekening mee moet houden."
TaxVisions heeft over de conclusie van Advocaat-Generaal Kokott in de Franse Groupe Steria SCA zaak een overzichtelijke video samengesteld. (login vereist of neem een gratis proefabonnement).
Bron: Redactie TaxLive
Informatiesoort: Nieuws