De Hoge Raad heeft besloten dat de mutual agreement tussen Nederland en Duitsland uit 2007 over de heffing over ontslagvergoedingen niet hoeft worden toegepast. Dat de Hoge Raad de afspraak opzij zet, betekent dat belastingplichtigen in feite de keuze hebben of zij het besluit waarin de afspraak is vastgelegd, wel of niet toepassen (de Belastingdienst is namelijk wel aan zijn eigen besluit gebonden).
Wat betekent dit voor de werkgever?
Het besluit over ontslagvergoedingen op de lijn Nederland-Duitsland, is niet meer van toepassing sinds per 1 januari 2016 het nieuwe belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland van toepassing is geworden. De impact van het oordeel van de Hoge Raad is daarom inmiddels beperkt. De beslissing kan echter nog wel relevant zijn voor belastingplichtigen die een ontslagvergoeding hebben genoten in de periode waarin het besluit nog wel van toepassing was (vóór 2016 of, als gebruik is gemaakt van overgangsrecht bij het nieuwe verdrag, vóór 2017). Voor deze belastingplichtigen geldt dat de belastingheffing over de ontslagvergoeding alsnog kan plaatsvinden zónder toepassing van het besluit, wanneer dit gunstiger is, mits de aanslag inkomstenbelasting nog niet definitief vaststaat.
Achtergrond
De reden voor het besluit uit 2007, was dat Nederland en Duitsland ontslagvergoedingen verschillend belastten, waardoor een situatie van dubbele belastingheffing of geen belastingheffing kon ontstaan. Het besluit is gebaseerd op het artikel in het belastingverdrag met Duitsland dat het onderling overleg tussen Nederland en Duitsland regelt. Dergelijk overleg is bedoeld om moeilijkheden en twijfelpunten op te heffen, of om situaties met een onbillijke uitkomst ongedaan te maken. In de casus waarover de Hoge Raad heeft beslist, hief Duitsland géén belasting over de ontslagvergoeding, waardoor de Nederlandse belastingdienst op grond van het ministeriële besluit maar een beperkte voorkoming van dubbele belasting wilde geven.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt dat de afspraak tussen Nederland en Duitsland geen twijfelpunten over het belastingverdrag oplost, omdat de Hoge Raad in zijn arresten van 2004 antwoord heeft gegeven op de vragen waarop het besluit betrekking heeft. De Hoge Raad beslist daarom dat de Nederlandse rechter niet gebonden is aan de gemaakte afspraak, en deze niet hoeft toe te passen in het nadeel van de belastingplichtige. Dat in Duitsland in deze casus geen belasting werd geheven over de ontslagvergoeding is volgens de Hoge Raad geen bijzondere omstandigheid, die een andere uitkomst rechtvaardigt.
Bron: PwC
20