In haar conclusies in de zaken Aviva en DNB Banka van 1 maart jl. adviseert A-G Kokott het HvJ om de btw-koepelvrijstelling restrictief uit te leggen. Indien het HvJ het advies van de AG volgt, lijkt de koepelvrijstelling niet toepasbaar op dienstverlening voor ondernemers in de financiële sector. Ook grensoverschrijdende toepassing van de koepelvrijstelling zou dan niet mogelijk zijn.
Op 1 maart heeft A-G Kokott van het Europese Hof van Justitie (hierna: HvJ) haar conclusies gepubliceerd in de zaken Aviva en DNB Banka. In beide zaken staat de reikwijdte van de koepelvrijstelling ter discussie.
Wat valt op?
Een aantal elementen in de conclusies valt op.
Koepelvrijstelling niet voor bancaire- of verzekeringssector
De A-G is van mening dat de koepelvrijstelling per definitie niet toepasbaar is op dienstverlening voor groeperingen van ondernemers die actief zijn in de bancaire- of verzekeringssector. De A-G vindt namelijk dat de vrijstelling beperkt moet blijven tot samenwerkingsverbanden van partijen die van btw vrijgestelde diensten verlenen in het algemeen belang. Het betreft dan onder meer dienstverlening in het onderwijs en in de zorg.
De uitleg van de A-G is opvallend in het licht van de uitspraak van het HvJ in 2003 in de zaak Taksatorringen (nr. C-8/01). Die procedure had namelijk betrekking op dienstverlening voor een samenwerkingsverband van verzekeraars. Het HvJ heeft in die zaak aandacht besteed aan de voorwaarde dat geen sprake mag zijn van concurrentieverstoring, maar heeft niets gezegd over een eventuele beperkte reikwijdte van de vrijstelling.
Koepelvrijstelling niet voor grensoverschrijdende diensten
Daarnaast valt op dat de A-G van mening is dat de koepelvrijstelling niet mag worden toegepast bij dienstverlening voor partijen die in verschillende landen zijn gevestigd. Volgens de AG zou dat leiden tot onoverzichtelijke situaties die moeilijk te controleren zijn voor lidstaten, bijvoorbeeld doordat interpretatieverschillen kunnen leiden tot mismatches tussen verschillende betrokken lidstaten. Ook dit is opvallend omdat de tekst van de koepelvrijstelling in de Europese btw-richtlijn geen aanleiding geeft voor een dergelijke restrictieve uitleg. Bovendien kan gesteld worden dat hetzelfde argument geldt bij iedere grensoverschrijdende toepassing van btw-vrijstellingen. Tot op heden heeft het HvJ (het risico op) mismatches in dit verband echter nooit als bezwaar gezien.
Uitleg begrip concurrentievervalsing
Met betrekking tot de voorwaarde dat toepassing van de koepelvrijstelling niet tot verstoring van de mededinging mag leiden, concludeert de A-G dat alleen van verstoring sprake is indien een reëel gevaar bestaat dat toepassing van de vrijstelling leidt tot concurrentievervalsing. In dit verband geeft de A-G aan dat deze voorwaarde ‘zeer restrictief' moet worden uitgelegd. Daarbij valt op dat de A-G van oordeel is dat deze voorwaarde door lidstaten niet op voorhand kan worden ingevuld voor bepaalde bedrijfstakken. Dit roept de vraag op of deze voorwaarde tot op heden in Nederland te streng is uitgelegd, nu in Nederland specifieke diensten en sectoren van de koepelvrijstelling zijn uitgesloten, kennelijk op basis van de aanname dat in die gevallen sprake zal zijn van concurrentieverstoring.
Bijdrage aandeel in gezamenlijke uitgaven
Voor wat betreft de voorwaarde dat de groepering van haar leden enkel terugbetaling vordert van hun aandeel in de gezamenlijke uitgaven stelt de A-G dat eventuele opslagen op basis van directe belastingwetgeving (Transfer Pricing) de toepassing van de koepelvrijstelling verhinderen, omdat in die omstandigheden méér wordt gevorderd dan ieders aandeel in de kosten. Uit de conclusie van de A-G kan niet worden afgeleid dat kostenopslagen die worden gebruikt om de continuïteit van de koepelorganisatie te waarborgen (bijvoorbeeld het berekenen van voorschotten) niet zouden zijn toegestaan voor zover uiteindelijk slechts de daadwerkelijke kosten worden gedeeld.
Wat betekent dit?
Het is afwachten of het HvJ de visie van de A-G volgt. Indien dit het geval is kan dit vergaande gevolgen hebben voor het toepassingsbereik van de koepelvrijstelling, in het bijzonder voor partijen in de financiële sector. PwC adviseert daarom om in kaart te brengen wat de gevolgen van deze zaken kunnen zijn.
Achtergrond
Aviva
Aviva is een verzekeraar. Aviva laat haar vestigingen in verschillende Europese lidstaten samenwerken om kosten te besparen en overweegt daartoe een centrum ("koepel") voor gemeenschappelijke dienstverlening op te richten in de vorm van een zogenoemd Europees economisch samenwerkingsverband ("EESV"). De EESV is ook ontstaan als rechtsvorm voor samenwerking tussen ondernemingen.
De diensten van de EESV zullen de van btw vrijgestelde verzekeringswerkzaamheden van Aviva ondersteunen. De EESV zal geen winst met haar activiteiten maken.
Doordat sommige leden van de EESV ook btw-belaste (neven)activiteiten verrichten, heeft Aviva het Poolse ministerie van Financiën schriftelijk gevraagd of de koepelvrijstelling toepassing vindt. Dat verzoek wordt niet gehonoreerd en de onderhavige procedure is het gevolg hiervan. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de toepassing van de vrijstelling in deze omstandigheden leidt tot concurrentieverstoring (van enige betekenis).
DNB Banka
DNB Banka AS is een Letse financiële dienstverrichter, onderdeel van het DNB concern. Zij is een dochter van een Deense bank die ook een Deense groepsvennootschap houdt die IT-diensten verricht. De moeder van de Deense bank is in Noorwegen gevestigd.
Zowel de Deense als de Noorse vennootschappen maken kosten voor de DNB groep en belasten deze naar rato van het gebruik door, onder meer aan DNB Banka AS. Op een deel van de kosten wordt een 5% opslag berekend op basis van de regels voor directe belastingen.
Na een belastingcontrole staat ter discussie of terecht geen btw is opgenomen in de verzonden facturen. Kernvraag in deze procedure is of de koepelvrijstelling toepassing vindt. Centraal staan de vragen of de groepering een afzonderlijke rechtspersoon moet zijn, of grensoverschrijdende toepassing toelaatbaar is en of het berekenen van de 5% winstopslag is toegestaan.
Bron: PwC
0