In een recent gewezen arrest van het Europese Hof van Justitie bevestigt het Hof dat een afgegeven E101-verklaring bindend is voor de ontvangende lidstaat. Het maakt hierbij niet uit dat de activiteiten van de betreffende werknemer niet onder het artikel vallen op basis waarvan de E101-verklaring is afgegeven.
Wat betekent dit?
Het Hof bevestigt in deze uitspraak dat een eenmaal afgegeven E101-verklaring bindend is voor alle organen (inclusief de lokale rechtelijke instanties) van de lidstaat waar de werkzaamheden worden verricht ook al vallen de betreffende activiteiten van de werknemer niet binnen de materiële werkingssfeer van het artikel op basis waarvan de verklaring is afgegeven. Dit is enkel anders nadat de verklaring is ingetrokken of ongeldig is verklaard door de autoriteiten die de verklaring hebben afgegeven, of indien de verklaring is afgegeven op basis van verkeerde feiten en omstandigheden. Deze uitspraak biedt dus rechtszekerheid voor de werkgever over de toepasselijke sociale zekerheidswetgeving op werknemers, zolang de feiten en omstandigheden correct zijn gepresenteerd tijdens de aanvraag.
Achtergrond
De procedure had betrekking op werknemers die voor een onderneming met een zetel in Duitsland en een filiaal in Zwitserland hotelwerkzaamheden verrichtten op twee cruiseschepen die op de Franse binnenwateren vaarden. De onderneming heeft in Zwitserland E101-verklaringen aangevraagd voor deze werknemers op basis van het detacheringsartikel (d.w.z. verzekerd in Zwitserland). Nu de activiteiten echter uitsluitend op Frans grondgebied werden verricht, namen de Franse autoriteiten het standpunt in dat de Franse wetgeving van toepassing was.
De Franse rechter heeft vervolgens prejudiciële vragen gesteld aan het Europese Hof van Justitie. Bij deze prejudiciële vragen ging het erom of de Franse autoriteiten en rechterlijke instanties gebonden waren aan de afgegeven E101-verklaringen indien de omstandigheden waarin de werknemer zijn activiteiten verricht niet binnen de materiële werkingssfeer vallen van het artikel op basis waarvan de verklaring eerder is afgegeven.
Uitspraak van het Hof
Op basis van eerdere jurisprudentie (o.a. Fitzwilliam, C-202/97 en Herbosch Kiere, C-2/05) bevestigt het Hof dat het voor de geldigheid van de afgegeven E101-verklaring niet van belang is dat de werknemer niet binnen de werkingssfeer van de bepaling valt op basis waarvan de verklaring is afgegeven. Zolang de verklaring niet is ingetrokken of ongeldig is verklaard, is deze bindend voor de organen van de ontvangende lidstaat. Mocht er bij de ontvangende lidstaat twijfel bestaan over de juistheid van de verklaring, dan dient zij de afgevende lidstaat te verzoeken de juistheid opnieuw te onderzoeken en de verklaring eventueel in te trekken. Indien beide lidstaten het hierover niet eens kunnen worden, dan kunnen ze de zaak voorleggen aan de Administratie Commissie.
Inmiddels is bovenstaande rechtspraak gecodificeerd in de Toelichtingsverordening 987/2009 bij de huidige EG-Verordening 883/2004. In artikel 5 wordt het bindende karakter van de A1-verklaring en de exclusieve bevoegdheid van het afgevende orgaan om de geldigheid van de verklaring te beoordelen bevestigd. Ook staan daar de te volgen procedures voor lidstaten indien geschillen over de juistheid van de verklaring zich voordoen.
Prejudiciële vragen van het Belgische Hof van Cassatie
Op dit moment liggen er prejudiciële vragen voor bij het Hof van Justitie over de geldigheid van een E101/A1-verklaring die mogelijk op basis van frauduleus handelen is afgegeven. Mocht het Hof van Justitie in het geval van frauduleus handelen een ander standpunt innemen, dan zal de rechtskracht van een A1-verklaring en de rechtszekerheid voor de werkgever in de ontvangende lidstaat afnemen. We verwachten echter dat het Hof van Justitie in deze casus de uiteengezette lijn in eerdere jurisprudentie zal volgen (d.w.z. bindend, tenzij ingetrokken of ongeldig verklaard).
Bron: PwC
16