De Hoge Raad heeft in tweede cassatieberoep uitsluitsel gegeven over de toepassing van de werktuigenvrijstelling bij een olietankterminal, in het bijzonder op het leidingnetwerk en de laad- en losarmen van die terminal. Als een onderdeel van een bedrijfscomplex onder de werktuigenvrijstelling valt, telt de waarde van dat onderdeel niet mee in de WOZ-waarde van het bedrijfscomplex. Dat leidt tot een navenant lagere aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het bedrijfscomplex. De olietankterminal stelde primair in cassatie dat de werktuigenvrijstelling van toepassing was op het hele leidingnetwerk en op de laad- en losarmen.
Het begrip ‘werktuig'
De Hoge Raad gaf aan dat naar spraakgebruik onder het begrip ‘werktuig' onder meer wordt verstaan ‘hulpmiddelen bij het verplaatsen van stoffen'. Het leidingwerk en de laad- en losarmen van de olietankterminal dienden tot het verplaatsen van minerale oliën van de terminal en waren daardoor aan te merken als een hiervoor genoemd hulpmiddel en dus als een werktuig.
Werktuig met bouwkundige zelfstandigheid: geen werktuigenvrijstelling
Echter hiermee was het pleit nog niet beslecht. Hof Amsterdam was van oordeel dat de constructie van het leidingwerk, ook gelet op de omvang van het geheel aan leidingen, en de beide laad- en losarmen zodanig is dat zij binnen het complex van de olietankterminal bouwkundige zelfstandigheid bezitten en daarom op zichzelf zijn aan te merken als een gebouwd eigendom. Daardoor vielen deze onderdelen alsnog niet onder de werktuigenvrijstelling. Wel had de gemeente bij de WOZ-waardering van de terminal de werktuigenvrijstelling toegepast op bepaalde onderdelen van het leidingwerk (10 percent van de waarde) en van de laad- en losarmen (25 percent van de waarde).
De Hoge Raad was het met het hof eens en verklaarde het cassatieberoep van de olietankterminal ongegrond.
Vergewis u ook van gemeentelijk beleid
Het kan onder omstandigheden lonend zijn om door uw fiscaal adviseur na te laten gaan wat voor beleid een gemeente voert betreffende de werktuigenvrijstelling in concrete situaties. Uit de onderhavige procedure blijkt namelijk dat gemeente Rotterdam met diverse bedrijven met op- en overslaginstallaties compromissen had gesloten die inhielden dat zij een werktuigenvrijstelling van 50% van het leidingnetwerk mochten toepassen. De olietankterminal claimde de werktuigenvrijstelling in dezelfde mate, maar greep mis. De olietankterminal had het voorstel van 50% niet geaccepteerd. Nu de tankterminal het voorstel niet had geaccepteerd, kon deze niet met een beroep op het gelijkheidsbeginsel tot in dezelfde mate de werktuigenvrijstelling claimen als de andere bedrijven omdat geen sprake was van gelijke gevallen.
Bron: PwC
3