Op 16 september 2014 heeft de Staatssecretaris van Financiën een aantal kamervragen beantwoord over de zogenoemde ‘turboverdeling'. Deze kamervragen werden gesteld naar aanleiding van een artikel van PwC'er Hedwig van der Weerd–van Joolingen, dat zij samen met professor Inge van Vijfeijken schreef. Het antwoord van de staatssecretaris leidt onder omstandigheden tot een verslechtering van de fiscale behandeling van de eigen woning.
Wat is een turboverdeling?
Een ‘turboverdeling' betreft de verdeling van een huwelijksgoederengemeenschap na het overlijden van een echtgenoot. De bezittingen en schulden van de goederengemeenschap worden dan (deels) aan de nalatenschap toegedeeld. In ruil daarvoor krijgt de langstlevende echtgenoot een (onderbedelings)vordering op de nalatenschap. Vervolgens krijgt hij het vruchtgebruik van de nalatenschap en resteert er voor de erfgenamen, veelal de kinderen, de ‘bloot eigendom' van de nalatenschap.
Het nut van een turboverdeling
Het praktische nut van een turboverdeling is dat de langstlevende de aan de nalatenschap toegedeelde bezittingen en schulden volledig in vruchtgebruik krijgt. Zonder een turboverdeling zou de langstlevende de bezittingen en schulden slechts voor de helft in vruchtgebruik bezitten (en voor de andere helft in volle eigendom). Dat is minder overzichtelijk. Daarnaast kan een turboverdeling op termijn ook een besparing van erfbelasting met zich meebrengen (afhankelijk van de toekomstige waarde-ontwikkeling van het gemeenschapsvermogen).
In de praktijk wordt de turboverdeling regelmatig toegepast ten aanzien van de ‘eigen woning'. Gevolg is dat de erfgenamen de volledige woning verkrijgen en de langstlevende daarvan het vruchtgebruik geniet.
Voor 50 procent eigen woning
Eén van de kamervragen was of de langstlevende in deze situatie voor 100 procent een eigen woning heeft (die geheel in box 1 valt, hetgeen een ‘eigenwoningforfait' en rente-aftrek met zich meebrengt). De staatssecretaris heeft deze vraag nu ontkennend beantwoord. Door de turboverdeling kan de woning naar zijn mening slechts voor 50 procent als eigen woning worden aangemerkt.
Hiermee komt hij – naar onze mening ten onrechte – terug op een eerder standpunt en verslechtert mogelijk de fiscale positie van de langstlevende.
Bron: PwC
277