De Hoge Raad bevestigt opnieuw dat (bepaalde) niet-ondernemers ook in de btw fiscale eenheid opgenomen kunnen worden. Dit is in lijn met de holdingresolutie en de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie.
Het is prettig dat nog eens is komen vast te staan dat voldaan is aan de economische verwevenheid zodra een holding een ‘wezenlijke economische functie binnen concernverband' uitoefent in de vorm van haar besturende en beleidsbepalende rol.
In recente discussies met de Belastingdienst werd regelmatig het standpunt ingenomen dat geen sprake kan zijn van economische verwevenheid voor een dergelijke holding vanwege het ontbreken van enige economische activiteiten. Dat argument is met dit arrest wat PwC betreft van de baan. Deze discussies kunnen in het voordeel van de holdings beslecht worden mits er sprake is van die eerdergenoemde ‘wezenlijke economische functie'.
Samenvattend
Een holding (geen btw-ondernemer) voldoet aan verwevenheid in economische zin wanneer de holding een ‘wezenlijke economische functie binnen concernverband' uitoefent in de vorm van haar besturende en beleidsbepalende rol binnen het concern. Deze gedachte komt reeds tot uitdrukking in de holdingresolutie (punt 8). Daarin wordt uitgegaan van de gedachte dat vanwege de nauwe banden die de handelingen van een moeiende houdster (ook zonder vergoeding) vertonen met de ondernemingsactiviteiten van de werkmaatschappijen er (automatisch) sprake is van nauwe economische banden met de werkmaatschappijen. Ook de Hoge Raad gaat in het onderhavige arrest uit van deze gedachte.
Inspecteurs die menen dat naast het vaststellen van de sturende en beleidsbepalende rol, ook de economische verwevenheid afzonderlijk moet worden aangetoond stellen daarmee een onnodige eis.
In casu is echter allerminst komen vast te staan dat belanghebbende een beleidsbepalende en sturende vennootschap was en daardoor evenmin dat er sprake was van een economische verwevenheid. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Amsterdam voor nader feitelijk onderzoek. De vraag of de holding voldoende beleidsbepalend is binnen het concern om te voldoen aan de economische verwevenheid die nodig is om als fiscale eenheid btw te worden aangemerkt, is niet beantwoord volgens de Hoge Raad.
Fiscale eenheid btw: de stand van zaken
Uit eerdere Europese jurisprudentie is af te leiden dat een kan-bepaling zoals de bepaling over de fiscale eenheid volledig moet worden geïmplementeerd in nationale regelgeving. Indien door een lidstaat wordt gekozen de rechtsfiguur fiscale eenheid in te voeren mag deze niet worden beperkt. Een uitzondering betreft maatregelen die genomen worden ter bestrijding van fraude en misbruik. Een beperking zoals in de Nederlandse wetgeving is opgenomen en niet-ondernemers uitsluit is ons inziens vanwege het ontbreken van die achtergrond niet in lijn met de Europese regelgeving. De holdingresolutie biedt enkel uitkomst voor zogenoemde topholdings.
Het is nu afwachten of en wanneer de Nederlandse wetgever de fiscale eenheidsbepaling meer in lijn brengt met Europees recht zodat ook op basis van de wet ook andere niet-ondernemers in de fiscale eenheid opgenomen kunnen worden.
Meer details over deze zaak en het oordeel van de Hoge Raad zijn hierna opgenomen.
Achtergrond
X bv (belanghebbende/geen btw-ondernemer) is opgericht door directeur-grootaandeelhouder B, die tevens indirect dga is in A bv (wel btw-ondernemer). De aandelen in A bv worden in 2006 ingebracht in X bv. B blijft bestuurder en beleidsbepaler van beide bv's. B heeft een arbeidsovereenkomst met A bv en ontvangt in dat kader een managementfee.
Daarnaast bezit belanghebbende alle aandelen in C bv, die deelneemt in vastgoedvennootschappen en heeft zij een belang in D bv, een belastingadviespraktijk.
Belanghebbende stelt, met een beroep op de holdingresolutie (Besluit van 18 februari 1991, VB 91/347), dat zij met ingang van het vierde kwartaal 2011 samen met A bv een fiscale eenheid vormt. De inspecteur wees dit standpunt af.
Procedure
Het Hof volgde X bv in haar standpunt dat zij met A bv als fiscale eenheid is aan te merken. Het Hof nam daarbij in overweging dat de dga als bestuurder en beleidsbepaler met diverse vennootschappen als belastingadviseur deelneemt aan het maatschappelijke verkeer. In cassatie voert de staatssecretaris aan dat het Hof ten onrechte heeft aangenomen dat er sprake is van voldoende verwevenheid tussen de deelnemers in de fiscale eenheid.
A-G Van Hilten kwam op basis van het arrest Commissie tegen Nederland (HvJ, 25 april 2013, C-65/11) tot de conclusie dat het feit dat belanghebbende geen ondernemer is, niet in de weg staat aan een opname in een fiscale eenheid. Er dient slechts voldaan te zijn verwevenheidseisen.
Oordeel Hoge Raad: is er sprake van een moeiende holding?
Het uitgangspunt dat het Hof heeft vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is of voldaan wordt aan de voorwaarden voor een fiscale eenheid btw en dit in cassatie ook niet is tegengesproken, is niet juist volgens de Hoge Raad. De Hoge Raad verwijst de zaak daarom naar Hof Amsterdam.
De Hoge Raad overweegt dat een holding die geen btw-ondernemer is enkel in de fiscale eenheid kan worden opgenomen op basis van de holdingsresolutie. Deze vennootschap moet dan wel een sturende en beleidsbepalende functie hebben binnen het concern. Dan heeft de vennootschap een wezenlijke economische functie binnen het concern die meer inhoudt dan enkel het houden van aandelen. Het verwijzingshof moet nu onderzoeken of daaraan voldaan is. Het houden van aandelen is dan een middel om in concernverband te komen tot de uitoefening van zeggenschap over en het dragen van verantwoordelijkheid voor de daadwerkelijke ondernemersactiviteiten van de gelieerde werkmaatschappijen.
Overwegingen van de Hoge Raad: rechtstreekse werking btw-richtlijn
De Hoge Raad neemt het oordeel van het HvJ in Larentia/Minerva over en oordeelt dat de Europese regelgeving over de fiscale eenheid geen rechtstreekse werking heeft waardoor belastingplichtigen zich hier niet direct op kunnen beroepen.
Bron: Hoge Raad, 11 september 2015, nr. 14/01003
Bron: PwC
34