Nederland moet niet meedoen met plannen van de Oeso om de belastingheffing van grote concerns op te voeren. Dat schrijft Sicco Faber, partner bij PwC, op 16 mei in het Financieele Dagblad.
Volgens Faber dreigt het doek te vallen voor veel Nederlandse regionale hoofdkantoren en voor veel Nederlandse topholdings als de Nederlandse overheid meegaat met het voorstel van de Oeso.
 
Hieronder leest u het hele artikel:
 
Toen de G20 aan de Oeso de opdracht gaf met voorstellen te komen om agressieve ‘tax planning' door multinationals tegen te gaan, was dat vanuit de perceptie dat multinationals niet hun ‘fair share' aan winstbelastingen betalen. Maar uit een van de eerste rapporten met voorstellen die de Oeso daarover publiceerde blijkt dat die perceptie helemaal niet klopt met de feiten. De conclusie omtrent de effectieve belastingdruk van de 100 grootste Amerikaanse multinationals over de periode 2001 tot 2010 luidt dat die belastingdruk 30% was en 34% voor de 100 grootste multinationals van de EU. Dit zijn opvallend hoge percentages, zeker als daarbij wordt bedacht dat de belastingverlagende effecten van de beweerde tax planning in deze belastingdrukpercentages zijn verwerkt. Hoe kan dit?

Bedrijven hebben tax planning nodig

De eerste verklaring is dat het met die agressieve tax planning voor het merendeel van de bedrijven wel meevalt. Zeker, er is een aantal Amerikaanse concerns dat erin slaagt een zeer lage belastingdruk te realiseren, maar voor de meerderheid van de grote bedrijven is dat niet het geval. De tweede verklaring is dat multinationals, ondanks de vele verdragen ter voorkoming van dubbele belasting, nog steeds geconfronteerd worden met allerlei vormen van dubbele belasting die de belastingdruk opdrijven. Bedrijven hebben tax planning nodig om die dubbele belasting te neutraliseren!
 
Het lijkt erop dat het secretariaat van de Oeso het verzoek van de G20 heeft opgevat als een mandaat om een kruistocht tegen multinationals te organiseren. Het Oeso-secretariaat heeft de afgelopen maanden veel voorstellen gedaan die, zelfs indien slechts de helft de eindstreep haalt, leiden tot een enorme verzwaring van de regeldruk voor multinationals en niet minder, maar meer dubbele belasting. Dat de Oeso geen enkele analyse van de macro-economische gevolgen voor het bedrijfsleven heeft gepubliceerd, is een grote tekortkoming, gelet op het primaire doel van die organisatie: het bevorderen van economische samenwerking en ontwikkeling.

Regelrechte bedreiging

Het voorstel om alle belastingverdragen op te tuigen met een antimisbruikbepaling naar het model van de Amerikaanse ‘Limitation on Benefits'-test is een regelrechte bedreiging, ook voor Nederland. Invoering daarvan zou ertoe leiden dat niet-beursgenoteerde Nederlandse vennootschappen met buitenlandse aandeelhouders in diverse landen als regel geen verdragsbescherming meer zullen genieten. Door deze discriminatie op basis van aandeelhouderschap zou het doek vallen voor veel Nederlandse regionale hoofdkantoren van buitenlandse multinationals en voor veel Nederlandse topholdings en dochtermaatschappijen met reële activiteiten in Nederland.
 
Misbruik van verdragen moet uiteraard worden tegengegaan, met als uitgangspunt dat belastingplichtigen die reële economische activiteiten verrichten recht hebben op bescherming tegen dubbele belasting, zonder ingewikkelde administratieve verplichtingen te hoeven vervullen. De voorgestelde LOB-bepaling hanteert dit uitgangspunt echter alleen voor grensoverschrijdende inkomensbestanddelen die direct samenhangen met de bedrijfsactiviteiten van de ontvanger. Een Nederlandse dochtermaatschappij met buitenlandse aandeelhouders die machines produceert en geld uitleent aan een buitenlandse zustermaatschappij, zou geen recht hebben op het verlaagde bronheffingstarief onder het verdrag met het land van de zustermaatschappij, omdat de directe samenhang tussen productie en financiering ontbreekt. Voor betalingen binnen een concern geldt bovendien dat de bedrijfsactiviteiten van het concern in het land van de ontvanger ‘substantial' moeten zijn in verhouding tot de bedrijfsactiviteiten in het land van de betaler om verdragsbescherming te krijgen. Wat ‘substantial' is, moet worden bepaald op grond van alle feiten en omstandigheden. De vaagheid van deze bepaling werkt in het nadeel van kleine landen als Nederland.

Multilaterale overeenkomst

De Oeso wil de voorgestelde aanpassingen van bilaterale belastingverdragen in één klap realiseren via een multilaterale overeenkomst die de nieuwe verdragsbepalingen incorporeert in alle bestaande bilaterale verdragen. Om concurrentienadeel te voorkomen heeft voormalig staatssecretaris Weekers zich vorig jaar in het parlement terecht op het standpunt gesteld dat Nederland alleen bereid is zijn wetten en belastingverdragen aan te passen op basis van ‘hard law'-afspraken, die ook de andere landen dwingen tot het nemen van exact dezelfde maatregelen. Weliswaar is de voorgestelde multilaterale overeenkomst zo'n hard law-afspraak, maar dit voorstel voor verdragsaanpassing gaat veel verder dan nodig is om misbruik tegen te gaan en ondermijnt de primaire functie van belastingverdragen: het voorkomen van dubbele belasting om handelsbelemmeringen weg te nemen. Het discrimineert vennootschappen op basis van aandeelhouderschap, is daarom in strijd met Europees recht en nadelig voor kleine landen. Nederland moet afstand nemen van dit voorstel. Het kost werkgelegenheid en welvaart, nu en in de toekomst.
 

Bron: PwC

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Europees belastingrecht, Vennootschapsbelasting, Internationaal belastingrecht

0

Gerelateerde artikelen