Een werknemer die op grond van een overeenkomst met zijn werkgever bij het einde van zijn dienstverband een nadelige verkooptransactie moest aangaan ten aanzien van zijn certificaten van aandelen, mocht dit nadeel aanmerken als negatief loon. Dit heeft de Hoge Raad beslist in een recente uitspraak.
Wat betekent dit voor de werkgever?
De Hoge Raad is van mening dat als een werknemer op grond van een afspraak met zijn werkgever gehouden is om bij beëindiging van zijn dienstbetrekking een transactie te verrichten ten aanzien van zijn certificaten van aandelen, waardoor de werknemer een nadeel lijdt in de vermogenssfeer, dit nadeel aan de dienstbetrekking moet worden toegerekend en als gevolg daarvan als negatief loon in aanmerking kan worden genomen. Indien de werkgever met een werknemer een overeenkomst is aangegaan op grond waarvan de werknemer gehouden is om bij beëindiging van zijn dienstbetrekking een transactie te verrichten, kan deze transactie onder bepaalde voorwaarden voor de werknemer leiden tot negatief loon. Gezien de korte overweging van de Hoge Raad lijkt de uitspraak mogelijk een breed bereik te hebben voor transacties tussen een werkgever en werknemer bij het einde van een dienstverband. Deze uitspraak ziet daarentegen wel op een specifieke situatie. Het blijft daarom van belang om, indien de werkgever met dit soort arbeidsvoorwaarden of verrekeningen te maken heeft, de exacte afspraken te beoordelen om vast te stellen of en in hoeverre er sprake is van negatief loon.
Achtergrond
Een werknemer heeft in de jaren 2004, 2005 en 2006 certificaten van aandelen in zijn toenmalige werkgever gekocht. In het kader van een overname zijn deze certificaten, na hiertoe door belanghebbende verleende toestemming, omgewisseld voor certificaten van aandelen in de overnemer. In de voorwaarden bij laatstgenoemde certificaten is een blokkeringsperiode van drie jaar opgenomen, die is aangevangen op 1 januari 2007. Daarbij gold voor belanghebbende de voorwaarde dat hij bij beëindiging van de dienstbetrekking binnen deze periode verplicht was de certificaten tegen een vooraf bepaalde prijs aan te bieden aan de overnemer (de defungeringsregeling).
Aangezien de dienstbetrekking van deze werknemer voortijdig werd beëindigd trad de defungeringsregeling in werking. De werknemer heeft daarom in zijn persoonlijke aangifte inkomstenbelasting 2009 een op grond van de defungeringsregeling geleden nadeel als negatief loon in aanmerking genomen. Dit nadeel bestaat volgens belanghebbende uit het op het moment van verplichte verkoop van de certificaten bestaande verschil tussen de waarde in het economische verkeer op dat moment en de verkoopopbrengst van de certificaten. De Inspecteur is echter van mening dat er geen sprake is van negatief loon.
Rechtbank Noord-Holland en Gerechtshof Amsterdam hebben naar aanleiding van het (hoger) beroep van belanghebbende geoordeeld dat zijn ‘nadeel' niet kwalificeert als negatief loon. A-G Niessen bevestigde deze uitspraken in zijn conclusie van september 2015. De Hoge Raad daarentegen is van mening dat als een werknemer op grond van een beding in een overeenkomst met (een concernmaatschappij van) zijn werkgever gehouden is om bij beëindiging van zijn dienstbetrekking een transactie te verrichten, en hij met die transactie een nadeel lijdt in de vermogenssfeer, dat nadeel aan de dienstbetrekking moet worden toegerekend en als gevolg daarvan als negatief loon in aanmerking kan worden genomen.
Bron: PwC
2