Onder welke omstandigheden dient een buitenlands belastingplichtige, die een eigen woning in het buitenland bezit, in Nederland in aanmerking te komen voor hypotheekrenteaftrek? Over dit vraagstuk heeft de Hoge Raad zich recent (opnieuw) gebogen. De Hoge Raad heeft voor deze beoordeling onder meer de bestaande jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie (hierna: EUR HvJ) in aanmerking genomen. Volgens de Hoge Raad roept de interpretatie hiervan echter vragen op over de omstandigheden waaronder het EU-recht vereist dat Nederland hypotheekrenteaftrek verleent aan een niet-inwoner. De Hoge Raad heeft daarom het EUR HvJ verzocht om een prejudiciële beslissing op dit punt.
Wat betekent dit voor u?
De beslissing van de Hoge Raad om aan het EUR HvJ de prejudiciële vragen voor te leggen roept de vraag op of buitenlandse belastingplichtigen wellicht in meer situaties in aanmerking kunnen komen voor hypotheekrenteaftrek in Nederland. Met name voor belastingplichtigen die niet in Nederland wonen, die een buitenlandse eigen woning bezitten en slechts een deel van hun arbeidsinkomen uit Nederland genieten, kan de uitkomst van deze procedure van belang zijn. Dit geldt te meer aangezien niet-inwoners onder de nieuwe wetgeving per 1 januari 2015 doorgaans slechts aanspraak kunnen maken op aftrekposten, zoals hypotheekrenteaftrek voor een buitenlandse woning, indien ten minste 90% van hun verzamelinkomen in Nederland belastbaar is.
Gezien de prejudiciële vragen zou de toekomstige beslissing van het Europese hof ook in bredere zin meer duidelijkheid kunnen brengen over de verplichting voor lidstaten om rekening te houden met de persoonlijke en gezinssituatie van niet-inwoners, specifiek in situaties waarin slechts een (beperkt) deel van het wereldinkomen in die lidstaat wordt verworven.
Achtergrond
De belanghebbende in de procedure bij de Hoge Raad woonde in Spanje. In 2007 werd hij in Nederland aangemerkt als buitenlands belastingplichtige. Hij genoot inkomen voor werkzaamheden voor zijn Nederlandse BV en inkomen in verband met werkzaamheden voor een vennootschap die in Zwitserland was gevestigd. De negatieve inkomsten die hij genoot voor zijn eigen woning in Spanje wilde belanghebbende (gedeeltelijk) in mindering brengen op zijn Nederlandse arbeidsinkomen. Belanghebbende is van mening dat hij hiervoor in aanmerking komt op grond van het EU-recht, dus zonder dat een beroep op de (voormalige) keuzeregeling voor buitenlandse belastingplichtigen noodzakelijk is.
De Hoge Raad heeft nu prejudiciële vragen gesteld in deze procedure. De Hoge Raad is van mening dat uit de eerdere jurisprudentie van het EUR HvJ niet duidelijk blijkt of in situaties zoals in deze procedure in de werkstaat (of de werkstaten) rekening zou moeten worden gehouden met de persoonlijke en gezinssituatie. In deze situaties verdient een belastingplichtige immers niet zijn (gezins)inkomen geheel of vrijwel uitsluitend in één andere lidstaat, maar in meerdere staten, terwijl hij geen inkomen van betekenis in zijn woonstaat verwerft. Voor het geval er inderdaad een verplichting zou bestaan voor de werkstaat/werkstaten tot het verlenen van dergelijke aftrekposten, heeft de Hoge Raad nadere vragen voorgelegd over de mate waarin de verschillende staten de aftrek dan zouden moeten toestaan.
Vervolg
Het EUR HvJ zal zich de komende tijd moeten gaan buigen over de door de Hoge Raad geformuleerde vragen en beoordelen of en in hoeverre het Europese recht lidstaten verplicht rekening te houden met de persoonlijke en gezinssituatie indien slechts een (beperkt) deel van het wereldinkomen in die lidstaat wordt verworven. Het is daarom van belang dat niet-inwoners die zich in een dergelijke situatie bevinden onderzoeken of de uitkomst van deze procedure bij het EUR HvJ voor hun belastingpositie van invloed zou kunnen zijn en zij hierdoor mogelijk toch aanspraak kunnen maken op aftrekposten in Nederland.
Bron: PwC
11