Het is vanuit btw-oogpunt van belang bij samenwerkingenwerkingsverbanden in de zorgketen in kaart te brengen welke niet-zorgprestaties door de verschillende samenwerkende partijen onderling worden geleverd. Dat blijkt ook uit een recente uitspraak van de Rechtbank.
De stichting in deze casus ontvangt van zorgverzekeraars een bedrag per patiënt voor de begeleiding en behandeling van patiënten met Diabetes Mellitus type 2. Het door de zorgverzekeraars betaalde tarief is deels voor de dekking van zorgkosten (€ 348,88) en wordt door de stichting doorbetaald aan de zorgverleners binnen de zorgketen. Het andere deel van het tarief is voor overheadkosten (€ 38,12) en wordt door de stichting gebruikt om de kosten van de door haar uitgevoerde werkzaamheden te dekken: welzijnszorg organiseren en coördineren, alsmede het inkopen, het verwerven en het doen verlenen van kennis, middelen en diensten ten behoeve van de eerstelijns gezondheidszorg. Op 10 maart 2014 heeft Rechtbank Noord-Holland geoordeeld dat de stichting over dat deel van het tarief (€  38,12) 21% btw is verschuldigd. Deze werkzaamheden vinden namelijk plaats tegen vergoeding en de prestaties gaan volgens de Rechtbank niet op in een btw-vrijgestelde zorgprestatie.
 
De belanghebbende in deze procedure heeft inmiddels hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank.
 
In de praktijk ziet PwC steeds vaker samenwerkingsverbanden ontstaan zoals in dit arrest. Niet alleen in de ketenzorg en WMO maar ook bij samenwerking tussen instellingen met een gemeenschappelijk specialisme. Uit de uitspraak van de Rechtbank blijkt dat het van belang is om bij dergelijke samenwerkingen in kaart te brengen welke niet-zorgprestaties door de verschillende samenwerkende partijen onderling worden geleverd, moet worden vastgesteld of btw-heffing aan de orde komt en/of juist kan worden voorkomen.
 

Bron: PwC

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Omzetbelasting

0

Gerelateerde artikelen