De rechtbank oordeelt dat het rentebestanddeel in een KEW in 2016 is belast omdat niet aan de eis van tenminste 15 jaar jaarlijks premie betalen is voldaan. Het feit dat deze eis per 1 april 2017 is afgeschaft is niet van belang.
In deze procedure heeft een man ter aflossing van zijn hypothecaire lening voor zijn woning een kapitaalverzekering eigen woning (KEW) gesloten. Bij de verkoop van deze woning komt de KEW in 2016 tot uitkering. Hij heeft op dat moment al een nieuwe eigen woning met eigenwoningschuld.
De kapitaaluitkering van de KEW bedraagt € 11.470. Hierin zit een rentebestanddeel van € 2.054. De kapitaaluitkering wordt geheel gebruikt voor aflossing van de lening. Tot 1 april 2017 gold de voorwaarde dat er ten minste 15 jaren jaarlijks premie moest zijn betaald om recht te hebben op de uitkeringsvrijstelling. Omdat niet aan deze voorwaarde is voldaan, is het rentebestanddeel terecht tot het belastbare inkomen gerekend.
Belang voor de praktijk
Deze KEW is tot uitkering gekomen vóór 1 april 2017 toen de tijdklemmen nog golden. De uitspraak is daarom niet van belang voor de praktijk van vandaag.
De voorwaarden voor een belastingvrije uitkering uit een KEW (en spaarrekening eigen woning (SEW) en beleggingsrecht eigen woning (BEW)) zijn legio. Hieronder staat op hoofdlijnen wanneer het rentebestanddeel wel onbelast kan worden genoten.
Er is sprake van een belastbaar rentebestanddeel als de uitkering groter is dan de som van de betaalde premies. Welke premies tellen mee? In art. 10bis.4 lid 7 Wet IB 2001 is bepaald dat premies voor een uitkering bij overlijden tot driemaal het kapitaal bij leven meetellen. In het Besluit Kapitaalverzekering eigen woning enz. van 15 mei 2017, nr. 2017-81019, onderdeel 3.3 is bepaald dat de premie voor een periodieke uitkering bij arbeidsongeschiktheid niet maar de opslag voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid wel meetelt als premie.
Als de verzekering op de overeengekomen einddatum tot uitkering komt, of bij een eerdere afkoop, wordt getoetst of het rentebestanddeel in de uitkering onbelast kan zijn. Daarvoor moet aan alle in art. 10bis.6 lid 1 Wet IB 2001 staande voorwaarden worden voldaan:
- De uitkering is niet meer dan € 171.000 (2021). Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast.
- Heeft de belastingplichtige een partner? Dan kan als aan de voorwaarden van art. 10bis.11a Wet IB 2001 wordt voldaan de partner ook een beroep doen op de uitkeringsvrijstelling, ook als deze juridisch niet gerechtigd is tot een deel van de uitkering.
- Heeft de belastingplichtige eerder gebruik gemaakt van de uitkeringsvrijstelling van een KEW, SEW, BEW of een kapitaalverzekering waarvoor het regime van de Brede Herwaardering geldt (1992-2000), dan komt het voor die uitkering gebruikte deel van de uitkeringsvrijstelling op basis van art. 10bis.6 lid 3 Wet IB 2001 in mindering op de maximale uitkeringsvrijstelling van € 171.000.
- Ten slotte bepaalt art. 10bis.6 lid 4 Wet IB 2001 dat de uitkeringsvrijstelling nooit meer is dan de feitelijke eigenwoningschuld.
- De uitkering is gebruikt voor aflossing van de eigenwoningschuld. De uitkering uit een KEW moet zoveel als mogelijk is, worden gebruikt voor aflossing van de eigenwoningschuld. Is er een restschuld dan mag die ook met de KEW-uitkering zoveel als mogelijk worden afgelost. De uitkeringsvrijstelling is geheel niet van toepassing als met de uitkering de eigenwoningschuld slechts gedeeltelijk wordt afgelost en met het andere deel van de uitkering bijvoorbeeld de hypotheekrente, boeterente of aankoop-, verbeterings- of onderhoudskosten worden betaald. De Belastingdienst heeft dit in Vragen en antwoorden 9 tot en met 13 duidelijk gemaakt.
Is er na het aflossen van de volledige eigenwoningschuld nog een deel van de uitkering over dan is dat ter vrije besteding. Echter, de uitkeringsvrijstelling is in dat geval alléén van toepassing tot het bedrag van de volledig afgeloste eigenwoningschuld. Over het rentebestanddeel in het meerdere moet de belastingplichtige wél inkomstenbelasting betalen. De aflossingsvoorwaarde geldt overigens niet als de belastingplichtige geen eigen woning meer heeft en de verzekering daarom tot uitkering is gekomen of geacht is tot uitkering te zijn gekomen. In deze zaak had de belastingplichtige wel al een nieuwe woning. - Voor de verzekering is jaarlijks premie betaald. Als er tussen de ingangsdatum en de uitkeringsdatum jaarlijks premies zijn betaald dan is aan deze voorwaarde voldaan. Is vóór 1 april 2017 in de overeenkomst een tijdelijke duur premiebetaling van ten minste 15 jaren overeengekomen dan wordt ook aan de voorwaarde voldaan. Wordt na 1 april 2017 de duur premiebetaling verkort met een ongewijzigde einddatum dan wordt niet aan deze voorwaarde voldaan. Aan deze voorwaarde wordt alsnog voldaan als de einddatum van de verzekering vervroegd wordt naar de einddatum van de ingekorte duur premiebetaling. Zie hiervoor de Vragen en antwoorden 5, 6 en 7.
- De hoogst betaalde premie is niet meer geweest dan tienmaal de laagstbetaalde premie. Voor de toets van deze voorwaarde wordt gekeken naar contractjaren en niet naar kalenderjaren. Voor de omvang van een premie is het in de inleiding genoemde van toepassing. Ook wordt een premie in een contractjaar betaald verondersteld als deze niet op de premievervaldag maar na een gebruikelijk incassotraject alsnog is betaald. In aanvulling hierop wordt in het Besluit onder 3.1.1 tot en met 3.1.9 nog een negental situaties beschreven die onder de daargenoemde voorwaarden niet leiden tot een overschrijding van de bandbreedte. Daarvan zijn twee veel voorkomende:
- Als sprake is van een incidentele en onbewuste fout dan mag de bandbreedte 11:1, zie onderdeel 3.1.1 van het Besluit.
- Als gevolg van, kort verwoord, het aflopen van een rentevast periode aldus onderdeel 3.1.2 van het Besluit kan de bandbreedte onbeperkt worden aangepast als dat het gevolg is van de renteaanpassing.
Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden