De zaak (Hof Amsterdam 12 maart 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:1415) verloopt als volgt. In 1998 sluit de man in deze procedure een lijfrenteverzekering. Hij betaalt in totaal € 61.750 aan premies. In 2010 koopt hij de lijfrenteverzekering af. De (bruto) afkoopsom bedraagt € 53.219. Ter zake van de afkoop brengt de inspecteur revisierente in rekening. Deze bedraagt 20% van de (bruto) afkoopsom.
De man is het hier niet mee eens. Hij stelt dat de schatkist per saldo een rentevoordeel heeft genoten door de afkoop. Daarom zou hij geen revisierente hoeven te betalen. Rechtbank Noord-Holland geeft aan dat dit niet juist is. De revisierente vormt een vergoeding voor het feit dat de belasting over de premies én het behaalde rendement pas op een (veel) later tijdstip is verschuldigd dan ingeval de lijfrente direct al als een niet gefacilieerd spaarproduct zou zijn behandeld. De rechtbank verwerpt het beroep van de man.
Ook in hoger beroep bij Hof Amsterdam krijgt de man de deksel op zijn neus. Voor het hof betoogt hij dat de rechtbank de wettelijke regeling weliswaar juist heeft toegepast, maar dat het onbillijk is om revisierente in rekening te brengen. Geen sterk argument. Een rechter mag de innerlijke waarde of de billijkheid van de wet niet beoordelen. Hof Amsterdam kan dan ook niet anders dan het hoger beroep ongegrond te verklaren.
Belang voor de praktijk
Als iemand zijn lijfrentevoorziening afkoopt, bedraagt de revisierente in beginsel 20% van de afkoopsom. Dat is in beginsel het totaal van de in aftrek gebrachte lijfrentestortingen en het daarover behaalde rendement. De verschuldigdheid van revisierente volgt uit artikel 30i van de AWR. Als er binnen tien jaar na de totstandkoming van de lijfrentevoorziening revisierente in rekening wordt gebracht en de verschuldigde rente bij een normale navordering lager is dan 20%, kan op verzoek van de belastingplichtige dat lagere rentepercentage worden gehanteerd.
Als iemand zijn lijfrentevoorziening afkoopt wordt het voordeel van fiscale aftrek teruggenomen. Dit gebeurt door het in rekening brengen van negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen. In beginsel geldt hierbij ook als uitgangspunt de afkoopwaarde. Maar dan is er nog de zogeheten minimumwaarderingsregel. Op grond van deze regel geldt dat voor lijfrentevoorzieningen die nog niet in de uitkeringsfase zijn ten minste het bedrag van de fiscaal in aanmerking genomen stortingen wordt bijgeteld als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen. Als het rendement negatief is, wordt er dus méér inkomen bijgeteld dan er aan bruto afkoopsom is ontvangen!
Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Inkomstenbelasting