Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat over de afkoopsom van een lijfrente terecht revisierente is berekend. Er is namelijk geen sprake van afkoop van een kleine lijfrente of afkoop van een pré Brede Herwaardering kapitaalverzekering met lijfrenteclausule.
De zaak (5 december 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:7325) verloopt als volgt. Een man koopt in 2018 zijn lijfrenteverzekering met een waarde van € 9.859 af. De verzekeraar houdt tegen een vast tarief van 52% loonheffing in (art. 34 Wet LB 1964) en keert € 4.732 uit. Bij de aangifte inkomstenbelasting over het belastingjaar 2018 heeft de man geen revisierente opgenomen.
De inspecteur legt een aanslag op en brengt daarnaast revisierente in rekening. De man is het hier niet mee eens en legt de zaak voor aan de rechter.
De rechtbank geeft aan dat bij afkoop van een lijfrenteverzekering op grond van art. 3.133 Wet IB 2001 juncto art. 30i AWR in principe revisierente verschuldigd is. Dit is anders als sprake is van afkoop van een ‘kleine lijfrente’ (art. 3.133 lid 2 onderdeel d Wet IB 2001) of van een pré-Brede Herwaardering kapitaalverzekering met lijfrenteclausule. Omdat de afkoopsom boven de grens van de regeling afkoop kleine lijfrente ligt en de man niet heeft aangetoond dat de lijfrenteverzekering onder het fiscale regime van vóór 1991 valt, oordeelt de rechter dat de inspecteur terecht revisierente in rekening heeft gebracht.
Belang voor de praktijk
Naar onze mening geen verrassende uitkomst. Rechtbank Zeeland-West-Brabant kan bij gebrek aan overtuigend bewijs dat er sprake is van een uitzonderingssituatie niet anders dan de wettelijke hoofdregel toepassen.
Alhoewel uitvoerders in geval van afkoop van een lijfrente doorgaans nadrukkelijk wijzen op de mogelijke verschuldigdheid van revisierente komt het in de praktijk wel eens voor dat een verzekeringnemer of rekeninghouder voor wat betreft de revisierente op het verkeerde been wordt gezet door het vaste tarief van 52% van art. 34 Wet LB 1964. Dit vaste tarief houdt mede verband met de, behalve bij afkoop van ‘kleine lijfrenten’, verschuldigdheid van revisierente (maximaal 20%) over de waarde in het economische verkeer van de lijfrente op het onmiddellijk aan de afkoop voorafgaande tijdstip. Dit vaste tarief is in de wet opgenomen in verband met het vervallen van de aansprakelijkheid van de verzekeraar c.q. bank voor de verschuldigde inkomstenbelasting en revisierente. Het vaste tarief van 52% zorgt voor een (gedeeltelijke) waarborg van de inning van de verschuldigde revisierente.
Lees ook het thema Lijfrenten.
Bron: Legal en Compliance Nationale Nederlanden
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Pensioenen, Inkomstenbelasting, Loonbelasting