Man en vrouw wonen ongehuwd samen. De woning staat volledig op naam van de man maar de schuld staat op beider namen. Nadat de relatie verbroken is, verkoopt de man de woning met verlies. De rechter oordeelt dat de restschuld voor rekening van de man is.
De zaak (
Rechtbank Rotterdam 1 juni 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:4320) verloopt als volgt. Man en vrouw wonen samen in een woning die voor 100% eigendom is van de man. De woning is gefinancierd met een hypothecaire geldlening die op naam van man en vrouw staat. Zij zijn beiden hoofdelijk schuldenaar. Nadat de relatie ten einde is gekomen, verkoopt de man de woning. Omdat de opbrengst lager is dan de hypotheekschuld, ontstaat een restschuld. De vrouw verzoekt de rechtbank voor recht te verklaren dat de restschuld volledig voor rekening van de man komt.
De rechtbank constateert dat het samenlevingscontract hierover geen afspraken bevat en past artikel 6:10 BW toe. Daarin staat dat hoofdelijk schuldenaren ieder voor het gedeelte van de schuld dat hem of haar in hun onderlinge verhouding aangaat, verplicht zijn in de schuld en de kosten bij te dragen. Omdat de man de volledige eigendom van de woning heeft, gaat de daarmee samenhangende schuld uitsluitend hem aan. De rechtbank oordeelt daarom dat de restschuld voor wat de onderlinge verhouding betreft uitsluitend voor rekening van de man komt.
Belang voor de praktijk
De uitspraak heeft betrekking op een geschil tussen ex-partners. Het oordeel van de rechter heeft daarom ook alleen maar betekenis in de onderlinge verhouding tussen deze ex-partners en niet in de verhouding tussen bank en schuldenaren. Omdat de ex-partners hoofdelijk verbonden zijn, kan de bank hen beide aanspreken voor de gehele restschuld. Als de bank bijvoorbeeld als eerste de man aanspreekt en deze blijkt niet te kunnen betalen, dan zal de vrouw worden aangesproken. Zij zal de gehele schuld dan moeten voldoen. Omdat zij dan een schuld voldoet die zij volgens deze uitspraak niet hoeft te dragen, heeft zij een (regres)vordering op de man.
Voor de man blijft er een restschuld bestaan (artikel 3.120a Wet IB 2001) waarbij de schuldeiser niet de bank is maar zijn ex-vrouw. Als hij in verband hiermee rente betaalt aan de vrouw, dan is deze rente voor hem aftrekbaar.
Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden
12