In 2015 zijn door de Tweede Kamer belangrijke fiscale wijzigingen aangenomen in de schenkingsvrijstelling en box 3-heffing. Deze wijzigingen gaan in per 1 januari 2017.
De schenkingsvrijstelling voor de eigen woning
Per 1 januari 2017 wijzigt de schenkingsvrijstelling voor de eigen woning.
De huidige schenkingsvrijstelling eigen woning
De schenkingsvrijstelling voor de eigen woning bedraagt in 2016 € 53.016. Dit is een eenmalige verhoging van de jaarlijkse schenkingsvrijstelling van ouders aan kinderen van € 5.304. Deze schenkingsvrijstelling kan dus niet meerdere malen worden benut. Ook als er (in de periode oktober 2013 tot en met december 2014) al gebruik is gemaakt van de tijdelijk verhoogde schenkingsvrijstelling van € 100.000 voor de eigen woning, kan deze vrijstelling niet worden benut. Er geldt echter een uitzondering: indien vóór 1 januari 2010 al gebruik is gemaakt van de eenmalig verhoogde schenkingsvrijstelling dan mag in 2016 aanvullend een bedrag geschonken worden.
De schenkingsvrijstelling eigen woning vanaf 2017
Vanaf 1 januari 2017 wijzigt de schenkingsvrijstelling eigen woning op de volgende punten:
- de schenkingsvrijstelling eigen woning bedraagt maximaal € 100.000;
- de vrijstelling is niet langer beperkt tot schenkingen van ouders aan kinderen;
- degene die de schenking ontvangt moet tussen de 18 en 40 jaar oud zijn;
- de vrijstelling mag gespreid over drie achtereenvolgende kalenderjaren worden benut;
- voor in de jaren 2015 en 2016 gedane schenkingen geldt overgangsrecht. Zo wordt het mogelijk de in deze jaren gedane schenkingen voor de eigen woning in 2017 of 2018 aan te vullen tot € 100.000.
Belang voor de praktijk
De structurele verhoging van de vrijstelling tot € 100.000 heeft tot veel positieve reacties geleid. Er zijn echter ook wat kanttekeningen geplaatst. In de praktijk loopt men namelijk vaak tegen de leeftijdsgrens van 40 jaar aan. In dat kader is het goed om te weten dat de vrijstelling toch gebruikt kan worden als degene die de schenking ontvangt een jongere fiscale partner heeft die de leeftijd van 40 jaar nog niet heeft bereikt. Deze goedkeuring van de staatssecretaris is terug te vinden in onderdeel 8.2 van het
Besluit 20 december 2012, BLKB2012/417M.
De schenkingsvrijstelling eigen woning kan onder meer benut worden om een bestaande eigenwoningschuld af te lossen. Veelal is een boetevrije aflossing beperkt tot 10% van de hoofdsom. Het heeft daarom vaak de voorkeur de aflossing over meerdere jaren te spreiden. Dit is de reden waarom de vrijstelling gespreid over drie achtereenvolgende kalenderjaren mag worden benut.
Voorbeeld gespreide schenking
Freek (28 jaar) heeft een eigenwoningschuld van € 300.000. Hij kan € 30.000 per jaar boetevrij aflossen. In 2017, 2018 en 2019 krijgt Freek elk jaar € 30.000 geschonken van zijn ouders en lost in die jaren telkens € 30.000 af op zijn lening. Freek moet in 2017 een beroep op de verhoogde schenkingsvrijstelling doen (met automatische spreiding omdat de vrijstelling niet volledig wordt benut). Vervolgens kan het niet-gebruikte deel van de verhoogde vrijstelling in 2018 en 2019 worden benut, op voorwaarde dat hij daarop in de aangifte schenkbelasting een beroep doet. Freek doet dus drie keer aangifte schenkbelasting.
Sparen en beleggen
De vermogensrendementsheffing van box 3 gaat op de schop. Met ingang van 2017 veranderen de fiscale spelregels.
Hoe werkt box 3 nú?
Box 3 belast het inkomen uit sparen en beleggen. Het is dus een belastingheffing over vermogensinkomsten. Het werkelijke inkomen – zoals rente, dividend of de verkoopopbrengst van een beleggingspand – wordt niet belast. Een dergelijke vermogenswinstbelasting is moeilijk uit te voeren en te controleren. Om die reden wil het kabinet daar ook niet aan. In plaats daarvan wordt een verondersteld ('forfaitair') rendement in box 3 belast. Dit systeem wijkt af van de belastingheffing over bijvoorbeeld de arbeidsinkomsten van box 1. Arbeidsinkomsten worden wel naar het werkelijke bedrag belast.
Een belastingplichtige in box 3 verondersteld een rendement van 4% te maken op zijn vermogen. Tot dit vermogen behoren spaartegoeden, beleggingen, een vakantiewoning et cetera. De eigen woning valt er niet onder. Die zit in box 1 (inkomen uit werk en woning). Ook een eigen (beleggings-) BV valt er niet onder. Die zit in box 2 (inkomen uit aanmerkelijk belang). Schulden – maar niet de eigenwoningschuld – vallen eveneens in box 3. Er geldt wel een schuldendrempel. Schulden worden niet in aanmerking genomen tot een bedrag van € 3.000 per persoon.
Over het saldo van bezittingen en schulden wordt het veronderstelde rendement van 4% berekend per peildatum 1 januari. Hierbij geldt tot een bedrag van maximaal € 24.437 een vrijstelling, het 'heffingsvrij vermogen'. Tot dat bedrag wordt er geen verondersteld rendement berekend. Over het veronderstelde rendement wordt ten slotte de verschuldigde inkomstenbelasting – de vermogensrendementsheffing – berekend. Deze bedraagt 30%. Als er sprake is van fiscaal partnerschap dan geldt al het voorgaande maal twee.
Voorbeeld
Wouter en Natasha zijn getrouwd. Op hun spaarrekening staat op 1 januari 2016 een tegoed van € 45.000. Verder hebben Wouter en Natasha belegd in een aantal beleggingsfondsen. De waarde per 1 januari bedraagt € 25.000. Ten slotte is er een consumptief krediet van € 8.000.
Bezittingen: | € 70.000 |
Af: Schulden (€ 8.000 -/- (2 x € 3.000)): | € 2.000 |
Rendementsgrondslag: | € 68.000 |
Af: Heffingsvrij vermogen (2 x € 24.437): | € 48.874 |
Heffingsgrondslag: | € 19.126 |
Forfaitair rendement (x 4%): | € 765 |
Vermogensrendementsheffing (x 30%): | € 229 |
Hoe werkt box 3 vanaf 2017?
Met ingang van 2017 wordt de regeling aangepast. Het vast veronderstelde rendement van 4% wordt vervangen door een gestaffeld verondersteld rendement. Hierbij geldt: hoe meer vermogen, des te hoger het verondersteld rendement. Verder wordt het heffingsvrij vermogen verhoogd naar € 25.000 per belastingplichtige. Het tarief van 30% blijft ongewijzigd.
Vermogensrendementsheffing vanaf 2017 |
Van het gedeelte van de grondslag, dat meer bedraagt dan | Maar niet meer dan | Wordt toegerekend aan rendements-grondslag I (tarief: 1,63%) | En wordt toegerekend aan rendements-grondslag II (tarief: 5,5%) | Het forfaitaire rendement bedraagt | De vermogens-rendementsheffing over de grondslag bedraagt |
€ 0 | € 75.000 | 67% | 33% | 2,9071% | 0,87213% |
€ 75.000 | € 975.000 | 21% | 79% | 4,6873% | 1,40619% |
€ 975.000 | - | 0% | 100% | 5,5% | 1,65% |
Voorbeeld
Wouter en Natasha een jaar later. Op hun spaarrekening staat op 1 januari 2017 nog steeds een tegoed van € 45.000. Ook de waarde van de beleggingsfondsen is ongewijzigd gebleven (€ 25.000). Dat geldt ook voor het uitstaande consumptief krediet van € 8.000.
Bezittingen: | € 70.000 |
Af: Schulden (€ 8.000 -/- (2 x € 3.000)): | € 2.000 |
Rendementsgrondslag: | € 68.000 |
Af: Heffingsvrij vermogen (2 x € 25.000): | € 50.000 |
Heffingsgrondslag: | € 18.000 |
Forfaitair rendement (x 2,9071%): | € 523 |
Vermogensrendementsheffing (x 30%): | € 156 |
Conclusie: door de wijziging van de box 3-heffing betalen Wouter en Natasha € 229 -/- € 156 = € 73 minder aan vermogensrendementsheffing.
Belang voor de praktijk
Bij een vermogen van afgerond € 223.000 betaalt iemand onder de nieuwe systematiek even veel belasting als onder de oude systematiek. Daarboven betaalt de belastingplichtige méér belasting. De nieuwe systematiek is dan ook vooral voordelig voor mensen met een box 3-vermogen tussen de € 25.000 en € 223.000. Zij betalen door de aanpassing minder vermogensrendementsheffing. Onder de € 25.000 is geen belasting verschuldigd.
Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden
9