Voor volgend jaar gelden nieuwe schijven en tarieven in de inkomstenbelasting.

Box 1

Belastingschijven
In het regeerakkoord 2017-2021 heeft het kabinet aangekondigd het belastingstelsel te willen hervormen. Daarmee wil het kabinet onder andere de verschillen in fiscale behandeling van ondernemers en werknemers verkleinen en (meer) werken meer lonend maken. Vanaf 2020 geldt al een tweeschijventarief voor de inkomstenbelasting en de loonheffing. In 2021 daalt het tarief van de laagste belastingschijf naar 37,10%. Voor AOW-gerechtigden is er feitelijk sprake van drie belastingschijven. De schijven zijn geïndexeerd met de tabelcorrectiefactor 2021, te weten 1,016. Vanaf 2021 zien de belastingschijven en -tarieven voor box 1 er als volgt uit:

  1e schijf 2e schijf
Inkomen tot € 68.507 vanaf € 68.507
Belastingtarief 2021    37,10% 49,50%


AOW-gerechtigd en geboren na 1945:

  1e schijf 2e schijf 3e schijf
Inkomen tot € 35.129 tot € 68.507 vanaf € 68.507
Belastingtarief 2021    19,20% 37,10% 49,50%


AOW-gerechtigd en geboren voor 1946:

  1e schijf 2e schijf 3e schijf
Inkomen tot € 35.941 tot € 68.507 vanaf € 68.507
Belastingtarief 2021    19,20% 37,10% 49,50%


De inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet stijgt volgend jaar met 0,30%. Dat geldt zowel voor de werkgeversbijdrage als voor de bijdrage die o.a. uitkeringsgerechtigden verschuldigd zijn over hun pensioen-, stamrecht- en lijfrente-uitkeringen.

Inkomensafhankelijk bijdrage Zorgverzekeringswet    2020 2021
Werkgeversbijdrage (hoge bijdrage) 6,70% 7,00%
Bijdrage uitkeringsgerechtigden (lage bijdrage) 5,45% 5,75%


Tariefcorrectie box 1
Aftrekbare kosten kunnen in 2020 tegen een tarief van maximaal 49,50% in aftrek worden gebracht. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de lijfrente-aftrek. Voor veel aftrekposten geldt echter de zogeheten tariefcorrectie waardoor deze in 2021 nog maar tegen een tarief van 43% in aftrek kunnen worden gebracht.

Als het inkomen van een belastingplichtige in de hoogste schijf inkomstenbelasting (49,50% in 2020) wordt belast, dan worden aftrekbare kosten ook tegen dit tarief in aanmerking genomen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan lijfrenteaftrek.

Op deze hoofdregel zijn belangrijke uitzonderingen gemaakt. Bijvoorbeeld voor de aftrekbare kosten van de eigen woning, zoals eigenwoningrente, erfpachtcanons en de bemiddelingsnota van de hypotheekadviseur. Deze kosten worden maximaal in aanmerking genomen tegen een tarief van nu 46% in 2020. Dat is dus 3,50% lager dan waartegen de inkomsten uit de eigen woning – met name het eigenwoningforfait – worden belast. Vanaf 2021 wordt het percentage waartegen de kosten in aanmerking worden genomen met 3% verlaagd. In onderstaand overzicht is de ontwikkeling van de tariefcorrectie tot en met 2023 te zien.

  2020 2021 2022 2023
Maximaal aftrektarief   46,0%   43,0%   40,0%   37,05%  


De tariefcorrectie geldt niet alleen voor de aftrekbare kosten van de eigen woning, maar ook voor de volgende aftrekbare posten. Het betreft:

  • ondernemersaftrek (zelfstandigenaftrek, aftrek speur- en ontwikkelingswerk, meewerkaftrek, startersaftrek, startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid en stakingsaftrek);
  • MKB-winstvrijstelling;
  • terbeschikkingsstellingsvrijstelling;
  • aftrek van onderhoudsverplichtingen (alimentatie);
  • aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten;
  • aftrek van weekenduitgaven voor gehandicapten;
  • aftrek van scholingsuitgaven;
  • giftenaftrek;
  • restant persoonsgebonden aftrek van voorgaande jaren;
  • verliezen op beleggingen in durfkapitaal.

Voorbeeld
Marleen en Geert zijn vorig jaar gescheiden. Marleen moet aan Geert jaarlijks € 13.200 alimentatie betalen. Marleen kan, gezien haar inkomen van ruim € 110.000 de alimentatie bij haar aangifte inkomstenbelasting over het belastingjaar 2020 aftrekken tegen 46%. Op netto-basis kost de alimentatie haar in 2020 € 13.200 -/- (46% x € 13.200 = € 6.072) = € 7.128. In 2021 is aftrek nog slechts mogelijk tegen 43%. Op netto-basis kost de alimentatie haar in 2021 € 13.200 – (43% x € 13.200 = € 5.676) = € 7.524. Haar netto lasten stijgen hierdoor met € 396.

De eigen woning in 2021
Volgend jaar wijzigt de eigenwoningregeling op enkele punten. Het tarief waartegen onder andere de hypotheekrente maximaal in aftrek kan worden gebracht, daalt met 3% in 2021 en komt uit op 43%. Ook de ingezette beperking van de Hillen-aftrek wordt voortgezet. Het bedrag dat banken mogen uitlenen, stijgt licht. Hieronder staat een tabel aan met daarin de voorgestelde wijzigingen voor 2021.

  2020 2021
Eigenwoningforfait    
tot € 12.500 0% 0%
€ 12.500 - € 25.000 0,20% 0,18%
€ 25.000 - € 50.000 0,35% 0,32%
€ 50.000 - € 75.000 0,45% 0,41%
€ 75.000 - € 1.090.000* 0,60% 0,55%
Meer dan € 1.090.000* 2,35% 2,35%
     
Hillenaftrek 93⅓% 90%
     
Box 1 toptarief 49,50%   49,50%
Max. aftrektarief aftrekbare kosten   46,00% 43%


(*) Het grensbedrag voor de ‘villataks’ van € 1.090.000 in 2020 wordt jaarlijks geïndexeerd. Daarmee is in dit overzicht geen rekening gehouden. Het genoemde percentage van 2,35% geldt alleen voor de waarde boven dat grensbedrag.

Zelfstandigenaftrek
In 2021 wordt de zelfstandigenaftrek voor (zelfstandig) ondernemers verder verlaagd. Volgens het kabinet zal deze verlaging in 2021 niet voelbaar zijn omdat de arbeidskorting omhoog gaat en het tarief in de laagste belastingschijf naar 36,9% daalt.

Een ondernemer die aan het urencriterium voldoet, heeft recht op zelfstandigenaftrek. Over het bedrag van de zelfstandigenaftrek hoeft een ondernemer geen belasting te betalen. Het kabinet heeft aangegeven om vanaf 2021 de zelfstandigenaftrek in een aantal jaarlijkse stappen van € 360 te verlagen van € 7.030 in 2020 naar een bedrag van € 4.510 in 2027. Vanaf 2028 wordt de zelfstandigenaftrek jaarlijks verminderd met € 110 tot uiteindelijk € 3.240 in 2036.

Tabel zelfstandigenaftrek t/m 2028

2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026 2027 2028
€ 7.030   € 6.670   € 6.310   € 5.950   € 5.590   € 5.230   € 4.870   € 4.510   € 4.120  


Met de beperking van de zelfstandigenaftrek zoekt het kabinet aansluiting bij de aanbeveling van de commissie-Borstlap om verschillende soorten arbeid uniformer te belasten.

Box 2

In 2021 geldt een hoger tarief voor inkomen uit aanmerkelijk belang. Het box 2-tarief wordt per 2021 verhoogd met 0,65%. Deze verhoging vloeit voort uit het Belastingplan 2019.

  2020 2021
Tarief inkomen uit aanmerkelijk belang   26,25%   26,9%  

 

Box 3

Op Prinsjesdag is het wetsvoorstel Wet aanpassing box 3 ingediend. Het heffingvrij vermogen stijgt in 2021 van € 30.846 naar € 50.000. Het box 3-tarief stijgt van 30 naar 31%. Er is nog geen zicht op belastingheffing over het vermogen in box 3 tegen een werkelijk rendement.

In het regeerakkoord van 2017-2021 heeft de regering de ambitie uitgesproken om de belastingheffing over inkomsten uit sparen en beleggen (box 3) meer in lijn te brengen met de werkelijk behaalde rendementen. Ondanks de aanpassingen van de box 3-heffing in de afgelopen jaren blijft het grootste probleem dat het fictieve inkomen in box 3 waarover belasting verschuldigd is, nog steeds afwijkt van het werkelijke inkomen. Het vast veronderstelde (‘forfaitaire’) rendement wordt bepaald aan de hand van een gestaffeld verondersteld rendement. Hierbij geldt: hoe meer vermogen, des te hoger het verondersteld rendement.

Verhoging heffingvrij vermogen naar € 50.000 en verhoging tarief naar 31%
De staatssecretaris van Financiën heeft in zijn brief van 6 september 2019 aan de Tweede Kamer aangegeven dat het mogelijk is om belastingplichtigen vanaf 2022 met vooral spaargeld tegemoet te komen. Het kabinet is daar inmiddels op teruggekomen. Om kleine beleggers tegemoet te komen, is besloten om het heffingvrij vermogen (in 2020 € 30.846) per 2021 te verhogen naar € 50.000 per persoon. Voor fiscale partners geldt derhalve een heffingvrij vermogen van in totaal € 100.000.

Om de verhoging van het heffingvrij vermogen te financieren wordt het tarief verhoogd van 30% naar 31%. De veronderstelde rendementspercentages zijn aangepast. Voor het spaardeel is dat 0,03% en voor het beleggingsdeel 5,69%.

2020

Van het gedeelte van de grondslag dat meer bedraagt dan Maar niet meer dan Wordt toegerekend aan spaardeel (0,07%) Wordt toegerekend aan beleggingsdeel (5,28%) De vermogens-rendementsheffing over de grondslag bedraagt (tarief box 3: 30%)
€ 0 € 72.797 67% 33% 0,54%
€ 72.797 € 1.005.572 21% 79% 1,26%
€ 1.005.572 - 0% 100% 1,58%


2021

Van het gedeelte van de grondslag dat meer bedraagt dan Maar niet meer dan Wordt toegerekend aan spaardeel (0,03%) Wordt toegerekend aan beleggingsdeel (5,69%) De vermogens-rendementsheffing over de grondslag bedraagt (tarief box 3: 31%)
€ 0 € 50.000 67% 33% 0,59% (afgerond)
€ 50.000 € 950.000 21% 79% 1,4% (afgerond)
€ 950.000 - 0% 100% 1,76% (afgerond)


Aanpassing vermogenstoets inkomensafhankelijke regelingen
Zonder nadere regeling zouden meer mensen aanspraak kunnen maken op een toeslag of in aanmerking komen voor een hogere toeslag. Om deze effecten te voorkomen wordt voor wat betreft de hoogte van de vermogenstoets niet meer aangesloten bij de grondslag sparen en beleggen maar op de rendementsgrondslag in box 3.

Heffingskortingen

Heffingskortingen zijn kortingen op de te betalen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. De arbeidskorting stijgt per 2021. Hierna volgt een vergelijking van de heffingskortingen 2020-2021.

  2020 2021
Maximum algemene heffingskorting onder AOW-leeftijd € 2.711   € 2.837  
Maximum algemene heffingskorting boven AOW-leeftijd € 1.413 € 1.469
Maximum arbeidskorting € 3.819 € 4.205
Maximum inkomensafhankelijke combinatiekorting € 2.881 € 2.815
Jonggehandicaptenkorting € 749 € 761
Ouderenkorting € 1.622 € 1.703
Alleenstaande ouderenkorting € 436 € 443
Heffingskorting groene beleggingen (% x vrijstelling in box 3)   0,7% 0,7%

Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Inkomstenbelasting

Dossiers: Prinsjesdag 2020

Carrousel: Carrousel

161

Gerelateerde artikelen