Dat stelt de Hoge Raad (14 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3194) vast.
De zaak gaat als volgt: Een man wil zijn ontslagvergoeding onderbrengen bij een eigen stamrecht BV. Op 22 februari 2002 sluit de man een stamrechtovereenkomst met de BV in oprichting (BV i.o.). Op 12 maart 2002 maakt de werkgever het geld over naar de BV i.o. en op 3 april 2002 komt de BV juridisch tot stand. De BV bekrachtigt vervolgens de stamrechtovereenkomst.
Na een boekencontrole neemt de belastinginspecteur het standpunt in dat de stamrechtovereenkomst niet geldig is omdat een BV i.o. geen wederpartij kan zijn. Daartoe wordt verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 22 juli 1988, nr. 25582, BNB 1988/283.
Het hof en vervolgens de Hoge Raad zijn het daar niet mee eens. De stamrechtovereenkomst met een BV in oprichting is rechtsgeldig als de BV binnen redelijke termijn tot stand komt en de BV de overeenkomst daarna binnen redelijke termijn bekrachtigt waarmee de BV de in die overeenkomst besloten liggende rechten en verplichtingen aanvaardt.
De inspecteur gooit het ook nog over een andere boeg. Hij stelt dat een BV i.o. geen toegelaten verzekeraar is als bedoeld artikel 19a, lid 1, aanhef en letter d, Wet LB 1964. Ook daar maakt de Hoge Raad korte metten mee. Als er na oprichting van de BV sprake is van een rechtsgeldig gesloten overeenkomst dan geldt dat ook voor de vraag of de BV een kwalificeert als toegelaten verzekeraar.
Belang voor de praktijk
Met het arrest van de Hoge Raad uit 1988 denkt de inspecteur ongetwijfeld beslagen ten ijs te komen. Zolang de BV juridisch nog niet tot stand is gekomen is er immers geen sprake van een rechtspersoon. De overeenkomst wordt dan feitelijk gesloten met de oprichter van de BV en dat is de man zelf. Afgezien van de goede voornemens bij het nieuwe jaar kun je nu eenmaal geen overeenkomst sluiten met jezelf. Met dit arrest is de Hoge Raad daar op teruggekomen. Daarbij stelt zij twee voorwaarden:
- de BV komt binnen redelijke termijn tot stand;
- na totstandkoming bekrachtigt de BV de overeenkomst binnen redelijke termijn.
Nu de term 'redelijke termijn' maar liefst tweemaal wordt gebruikt, dringt zich op wat daaronder wordt verstaan. Het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen van de Belastingdienst heeft daar (weliswaar in een ander kader) invulling aangegeven. Een termijn van 6 maanden kan nog als redelijk worden aangemerkt.
Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Fiscaal ondernemingsrecht