Gedurende de samenlevingsperiode betaalt de man de premies voor de kapitaalverzekering eigen woning (KEW) van de vrouw. De man wil hiervoor door zijn ex-partner gecompenseerd worden. De rechtbank wijst de vordering af omdat de vrouw op andere wijze haar steentje heeft bijgedragen aan het realiseren van besparingen.
De zaak (Rechtbank Noord-Holland 5 december 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:10546) verloopt als volgt. Man en vrouw wonen samen van januari 2003 tot februari 2017. In 2007 betrekken zij de woning die op naam van de man staat. De woning is gefinancierd met een geldlening waarop zowel man als vrouw hoofdelijk schuldenaar zijn. In het kader van de financiering sluiten beiden een kapitaalverzekering eigen woning (KEW). In het in 2007 opgemaakte samenlevingscontract staan geen afspraken over het verdelen van de KEW’s bij het verbreken van de samenleving. De man betaalt gedurende de periode van samenwonen zowel de premies voor zijn eigen KEW als die van zijn partner.
Na verbreking van de relatie vordert de man van de vrouw een compensatie voor het bedrag van de premies die hij betaalde voor de KEW van de vrouw. Hij stelt dat er sprake is van ongerechtvaardigde verrijking. Daar is de rechtbank het niet mee eens. De vrouw heeft immers haar medewerking verleend aan de hypotheek en heeft hoofdelijke aansprakelijkheid voor de geldlening aanvaard en daarmee meegewerkt aan een eenvoudiger wijze van financieren van de woning. Tevens heeft de vrouw, doordat zij een belangrijk deel van de zorg voor de kinderen en het huishouden ten koste van haar eigen carrière op zich heeft genomen, in ieder geval haar steentje bijgedragen aan het realiseren van besparingen. De vordering van de man wordt daarom afgewezen.
Belang voor de praktijk
Deze uitspraak toont het belang aan van het maken van duidelijke en realistische afspraken in een samenlevingscontract. In de praktijk worden afspraken vaak wel vastgelegd maar niet altijd nagekomen. In die zin doet de casus denken aan de praktijk van niet-nagekomen periodieke verrekenbedingen. Het kan geen kwaad om een samenlevingscontract er nog eens bij te nemen en eventueel aan te passen aan de hand van de gewijzigde inzichten.
Vanuit de fiscaliteit viel ons oog op de schenk- en erfbelasting. In deze zaak neemt de man de premiebetaling voor de KEW van de vrouw voor zijn rekening. Op de kruiselings gesloten KEW is de vrouw verzekeringnemer en de man verzekerde. Bij overlijden van de man zou de vrouw € 400.000 ontvangen. De vraag rijst of de vrouw over de overlijdensuitkering erfbelasting is verschuldigd, nu de man de premies heeft betaald. Artikel 13 Successiewet 1956 bepaalt immers dat de uitkering belast is voor zover er sprake is van een onttrekking aan het vermogen van de erflater. Toch is er hier geen sprake van heffing van erfbelasting. Op grond van het premiesplitsingsbesluit (2010) is de verschuldigdheid van de premiebetaling het uitgangspunt. De vrouw is contractueel de premies verschuldigd. Ook het samenlevingscontract bracht daar geen wijziging in. Daarmee is heffing van erfbelasting van de baan. Wel kan het zijn dat elke door de man betaalde premie gezien wordt als een schenking aan de vrouw. Maar dan moet wel van een verarming bij de man, een verrijking bij de vrouw en een bevoordelingsbedoeling blijken. Bij overschrijding van de schenkingsvrijstelling van € 2.173 (2019) zou er dan schenkbelasting verschuldigd zijn.
Bron: Fiscaal-juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden
Informatiesoort: Nieuws