De Belastingdienst heeft een handreiking gepubliceerd voor toepassing van de kwijtscheldingswinstvrijstelling in de aangiften inkomsten- en vennootschapsbelasting. Wanneer deze handreiking wordt gevolgd voorkomt de ondernemer en zijn adviseur discussies met de Belastingdienst over de juiste toepassing.

In de handreiking hieronder staat meer over de voorwaarden die gelden voor de kwijtscheldingswinstvrijstelling. Verder licht de Belastingdienst aan de hand van twee cijfervoorbeelden toe hoe de ondernemer dit in de aangifte moet verwerken.

Inleiding

Wanneer schulden die tot het ondernemingsvermogen horen worden kwijtgescholden, leidt dit in beginsel tot een belastbaar voordeel. Hierop is één uitzondering: de kwijtscheldingswinstvrijstelling.

Om deze vrijstelling te mogen toepassen moet de ondernemer voldoen aan de voorwaarden die zijn genoemd in artikel 3.13, 1e lid, onderdeel a van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB), juncto artikel 8, 1e lid van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb).

Hierin staat dat voordelen die ontstaan door het prijsgeven van niet voor verwezenlijking vatbare rechten door schuldeisers zijn vrijgesteld, voor zover de voordelen meer bedragen dan de (nog) verrekenbare verliezen (voor de IB: box I-verliezen) van het jaar zelf én van vroegere jaren.

Aan alle voorwaarden voor toepassing van de kwijtscheldingswinstvrijstelling moet voldaan zijn. Hieronder staat een toelichting op deze voorwaarden.

1. Voordelen

Bij voordelen die voor de kwijtscheldingswinstvrijstelling in aanmerking komen, moet het prijsgeven een zakelijk karakter hebben. Bij prijsgeven op grond van persoonlijke motieven krijgt de ondernemer het voordeel niet uit de onderneming en is de kwijtscheldingswinstvrijstelling niet van toepassing. Krijg bij twijfel over het zakelijk prijsgeven zekerheid door het indienen van een verzoek tot vooroverleg.

2. Prijsgeven van rechten door schuldeisers

Met het prijsgeven van rechten bedoelt de wetgever dat sprake moet zijn van een rechtshandeling op basis waarvan de schuldeiser afstand heeft gedaan van zijn rechten. Denk hierbij aan kwijtschelding van de vordering. Prijsgeven kan zich overigens ook voordoen bij een faillissement, namelijk als het faillissement eindigt doordat de rechter een akkoord goedkeurt (homologatie).

Let op!
Verjaring van een vordering geldt niet als prijsgeven van rechten en leidt dan ook niet tot toepassing van de kwijtscheldingswinstvrijstelling.

3. Niet voor verwezenlijking vatbare rechten

Of sprake is van niet voor verwezenlijking vatbare rechten, moet worden beoordeeld vanuit het standpunt van de schuldeisers op het moment van het prijsgeven. Schuldeisers moeten dit objectief beoordelen aan de hand van de op dat moment kenbare feiten en omstandigheden.

Wordt een vordering niet geïnd door passiviteit van de schuldeiser, maar zou de ondernemer deze in principe wel kunnen betalen? Dan kan de ondernemer de kwijtscheldingswinstvrijstelling niet toepassen.

4. Overtreffen van verrekenbare verliezen uit het verleden

Voor de toepassing van de kwijtscheldingswinstvrijstelling moet de ondernemer de kwijtscheldingswinst verminderen met het totaal van het in het jaar van kwijtschelding geleden verlies en/of andere nog verrekenbare verliezen uit het verleden. De wetgever is van mening dat het vrijstellen van de volledige kwijtscheldingswinst met instandhouding van de verrekening van verliezen dubbelop zou zijn.

Verwerking vrijstelling in de aangifte

Hieronder staan twee praktische voorbeelden met uitleg hoe de ondernemer de kwijtscheldingswinstvrijstelling verwerkt in de aangifte. In beide voorbeelden heeft het prijsgeven door schuldeisers een zakelijk karakter.

Voorbeeld 1
In jaar X wordt BV Y geliquideerd. BV Y heeft een resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening behaald van negatief € 10.000. Daarnaast is een resultaat van € 40.000 behaald vanwege kwijtschelding door de schuldeisers. De fiscale winst vóór toepassing van de kwijtscheldingswinstvrijstelling bedraagt daarom € 30.000. De verrekenbare verliezen bedragen € 50.000.

De nog verrekenbare verliezen moet de ondernemer in mindering brengen op de kwijtscheldingswinstvrijstelling, waardoor in dit geval geen vrijstelling meer resteert. Daardoor moet hij een bedrag van € 30.000 aangeven als belastbare winst. Dit bedrag kan de ondernemer vervolgens geheel verrekenen met de nog verrekenbare verliezen, waardoor een belastbaar bedrag resteert van nihil.

Voorbeeld 2
BV Z is opgericht in 2018. De verrekenbare verliezen bedroegen eind 2018 € 10.000. Begin 2019 staakt BV Z de activiteiten omdat de directeur-grootaandeelhouder en enig werknemer, de heer Z, arbeidsongeschikt is. De schuldeisers besluiten om in 2019 de vorderingen op BV Z van € 30.000 in zijn geheel kwijt te schelden. Het resultaat uit gewone bedrijfsuitvoering bedraagt € 5.000 negatief.

Cijfermatig moet dit als volgt worden verwerkt:

Kwijtscheldingswinst € 30.000
Te verrekenen verliezen € 10.000 -/-
Overig jaarverlies 2019    5.000 -/-
Kwijtscheldingswinstvrijstelling  15.000
   
Belaste vrijstellingswinst € 15.000
Overig jaarverlies 2019    5.000 -/-
Belastbare winst € 10.000
Te verrekenen verliezen € 10.000 -/-
Belastbaar bedrag nihil

 

Kwijtscheldingswinst bij een fiscale eenheid

Zoals hiervoor uiteengezet, beperken de te verrekenen verliezen de kwijtscheldingswinst. Omdat de ondernemer binnen een fiscale eenheid de verliezen tussen de gevoegde maatschappijen onderling kan verrekenen, zou bij een fiscale eenheid de vrijstelling van kwijtscheldingswinst ruimer uitpakken.

De wetgever heeft dat ongewenst geacht. In artikel 15ac, 2e lid van de Wet Vpb is bepaald dat een fiscale eenheid geen vrijstelling van kwijtscheldingswinst geniet, tenzij de ondernemer aannemelijk maakt dat en in hoeverre die vrijstelling ook zonder de fiscale eenheid (ofwel: op 'standalone basis') zou zijn genoten. Daarmee wordt dus feitelijk het voordeel van de reeds verleende verliesverrekening binnen een fiscale eenheid teruggenomen.

Maak in het geval van een fiscale eenheid dus altijd zo’n standalone berekening om te controleren of iemand de kwijtscheldingswinstvrijstelling wel mag toepassen en, zo ja, voor welk bedrag.

Ditzelfde moet overigens op basis van artikel 8, 4e lid van de Wet Vpb gebeuren als er geen fiscale eenheid meer is, maar deze in de 6 jaar daarvoor wel bestaan heeft.

Bron: Belastingdienst

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting

Carrousel: Carrousel

1527

Gerelateerde artikelen