Door een arrest van de Hoge Raad van 5 januari 2018 zijn er volgens de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) twee woningbegrippen voor de OZB-heffing ontstaan, een voor de tariefdifferentiatie/gebruikersheffing en een voor de woondelenvrijstelling.
De Hoge Raad heeft in
het arrest antwoord gegeven op de vraag of bedrijfsmatig geëxploiteerde recreatiewoningen als niet-woning moeten worden aangemerkt. Er is nu duidelijkheid over recreatieterreinen, maar de reikwijdte van het arrest is voor de VNG nog niet geheel duidelijk.
Wel is duidelijk dat opstallen die naar aard en inrichting geschikt zijn om als woning te dienen, als woning worden aangemerkt, ongeacht het gebruik voor andere doeleinden (zoals bedrijfsmatige exploitatie). Dat heeft tot gevolg dat een vakantiepark met recreatiewoningen als woning kan worden aangemerkt. Vakantieparken zonder woningen (alleen kampeerterrein) worden echter als niet-woning aangemerkt.
De verdere gevolgen van het arrest brengt de VNG nog in kaart. Volgens de vereniging komt het arrest niet overeen met de tekst van de wet en de bedoeling van de wetgever, maar gemeenten moeten de uitkomst bij de komende aanslagoplegging wel toepassen.
Gemeenten dienen met het arrest rekening te houden door de waardeverhoudingen op recreatieterreinen te onderzoeken. Is de waardeverhouding recreatiewoningen/kampeerterrein 70/30 of meer voor het deel recreatiewoningen, dan is het terrein een woning. Is het waardedeel voor recreatiewoningen minder dan 70% dan is er sprake van een niet-woning, maar dient voor de gebruikersaanslag OZB wel rekening te worden gehouden met de woondelenvrijstelling.
Bron: VNG
2