De rechtbank oordeelt dat de uitkering uit een overlijdensrisicoverzekering een quasi-legaat is, dat voor vermindering door de vereffenaar van de nalatenschap in aanmerking komt.

De zaak (Rechtbank Rotterdam 26 oktober 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:9650) verloopt als volgt. Een man heeft een overlijdensrisicoverzekering (ORV) afgesloten op zijn eigen leven. De begunstiging voor de uitkering bij overlijden is als volgt:

  1. Verzekeringnemer.
  2. Partner van verzekeringnemer.
  3. Kinderen.
  4. Erfgenamen.

De man overlijdt en de ORV komt tot uitkering. Omdat er op het moment van overlijden geen partner is hebben zijn kinderen recht op de uitkering.

Omdat er sprake is van een negatieve nalatenschap verzoekt de notaris-vereffenaar de kantonrechter om hem toe te staan om de uitkering te innen die volgens de polis toekomt aan een minderjarig kind. Hij stelt dat de uitkering uit de ORV is aan te merken als gift en dat er op grond van artikel 4:126 lid 2 letter b BW sprake is van een quasi-legaat. Met als gevolg dat hij (de notaris-vereffenaar) recht heeft op een bedrag ten laste van de uitkering om de schulden van de nalatenschap te voldoen.

Namens het minderjarige kind geeft de moeder aan dat de uitkering uit de ORV bedoeld is voor de betaling van de kosten van studie en levensonderhoud en dat er daarom geen sprake kan zijn van een gift en quasi-legaat.

De rechter oordeelt dat niet voldoende is aangetoond dat de ORV uitsluitend is afgesloten om te voorzien in de kosten van studie en levensonderhoud van het kind. Met een verwijzing naar een uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden 24 juli 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:6788 stelt de rechter dat er geen omstandigheden zijn aangevoerd die vermindering van de uitkering door de notaris-vereffenaar in de weg staan. Zeker niet nu het kind recht heeft op een nabestaandenpensioen en er (studie-)vermogen is opgebouwd voor het kind.

Belang voor de praktijk

Volgens constante jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 27 maart 1888, W. 5588 en HR 27 maart 1953, NJ 1953, 575) heeft een begunstigde een eigen recht op de uitkering uit een levensverzekering als de aanwijzing van de begunstigde kan worden aangemerkt als een derdenbeding (leer van het zelfstandige recht). Of er sprake is van een derdenbeding blijkt uit de uitleg van verzekerings-voorwaarden. Daarbij gaat het met name om de vraag of de aanwijzing van een derde, zoals in het onderhavige geval het kind, de strekking heeft om de derde na aanvaarding een eigen recht op de uitkering te geven. Op grond van de leer het zelfstandig recht behoort de uitkering uit een ORV niet tot de nalatenschap. Een verrekening met eventuele schulden van de nalatenschap is dan ook niet aan de orde.

Echter… als de uitkering uit een ORV een quasi-legaat vormt kan de vereffenaar van de nalatenschap op grond van artikel 4:126 BW de uitkering verminderen om de schulden van de nalatenschap te betalen. Voor het antwoord op de vraag of de uitkering uit een ORV kwalificeert als een quasi-legaat moet worden gekeken naar artikel 4:126 lid 2 onderdeel b BW. Op grond van deze bepaling is er sprake van een quasi-legaat als de uitkering als een gift kan worden aangemerkt. Van een gift is slechts dan geen sprake indien de uitkering wordt gedaan ter nakoming van een natuurlijke of civiele verbintenis.

Inkorting blijft achterwege als deze als kennelijk onredelijk wordt aangemerkt. De begunstigde zal in een voorkomend geval overtuigend bewijs moeten leveren. Dit blijkt in de praktijk geen gemakkelijke opgave.

Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Verbintenissenrecht, Erfrecht

104

Gerelateerde artikelen