Een man krijgt geen aftrek voor het deel van het pensioen dat rechtstreeks door de verzekeraar wordt betaald aan de ex-echtgenote, zo beslist Rechtbank Zeeland-West-Brabant.
De man in deze procedure woont in het buitenland en ontvangt in 2017 een ouderdomspensioen uit Nederland. De pensioenverzekeraar betaalt rechtstreeks een deel van de netto uitkering aan zijn ex-vrouw in verband met de (Boon/Van Loon-)afspraken die zijn gemaakt bij de echtscheiding.
De belastinginspecteur is van mening dat de pensioenuitkeringen volledig belast zijn bij de man. De man vindt echter dat de bedragen die zijn doorbetaald aan zijn ex in aftrek mogen worden gebracht. Ter argumentatie voert hij aan dat de vrouw een zelfstandig vermogensrecht heeft jegens de verzekeraar en dat daarom het aan haar uitbetaalde deel in mindering mag worden gebracht op zijn inkomen uit werk en woning.
De inspecteur en de rechtbank zien niet in waarom sprake zou zijn van een zelfstandig vermogensrecht. Uit de overgelegde ‘Boon/Van Loon-brief’ door de pensioenverzekeraar volgt dat in ieder geval niet. In de betreffende brief is enkel de waarde van het aan de ex-partner toekomende deel van de opgebouwde pensioenrechten en het daarbij behorende uitgestelde ouderdomspensioen berekend. Dit is niets meer of minder dan een vastlegging van hetgeen de man aan zijn ex is verschuldigd, uit hoofde van pensioenverrekening op grond van het Boon/Van Loon-arrest (HR 27 november 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4271).
De betalingen kwalificeren volgens inspecteur en rechtbank wél als alimentatie. Omdat de man niet-kwalificerend buitenlands belastingplichtige is mag hij geen partneralimentatie aftrekken. De betalingen aan de vrouw komen niet voor aftrek in aanmerking. Het standpunt van de inspecteur wijkt af van het standpunt dat hij innam bij de aangifte van de man over 2014. Bij de uitspraak van de inspecteur naar aanleiding van het bezwaar dat de man over de aangifte van dat jaar indiende staat vermeld:
‘Ik zal rekening houden met het bedrag ad € 7.831 dat volgens u aan mevr. [X] toekomt.’
De man doet een beroep op het vertrouwensbeginsel. Hij is van mening dat deze uitspraak bij hem het vertrouwen heeft gewekt dat de aftrek gehonoreerd zou worden. De rechtbank geeft hem hierin gelijk. De uitspraak van de inspecteur kan de indruk wekken dat sprake is van een bewuste standpuntinname. Daarom is sprake van opgewekt vertrouwen. Dit kan niet met terugwerkende kracht worden opgezegd. Het nieuwe standpunt van de inspecteur kan pas gaan gelden vanaf het moment dat het opgewekt vertrouwen met zoveel worden door hem is opgezegd (in dit geval per augustus 2020). Voor 2017 moet het aan de vrouw betaalde bedrag dan ook in aftrek worden toegelaten.
Belang voor de praktijk
Een kwalificerend buitenlands belastingplichtige mag gebruik maken van dezelfde aftrekposten en heffingskortingen als inwoners van Nederland. Wie als kwalificerend buitenlands belastingplichtige wordt aangemerkt is te lezen in art. 7.8 lid 6 Wet IB 2001. Het moet daarbij gaan om een inwoner in een ander EU-land, Liechtenstein, Noorwegen, IJsland, Zwitserland, Bonaire, Sint Eustatius of Saba, die ten minste over minimaal 90% van het inkomen belasting betaalt in Nederland. Was de man kwalificerend buitenlands belastingplichtige geweest dan had hij zonder meer de aan de vrouw doorbetaalde pensioenuitkeringen kunnen aftrekken als alimentatie op grond van art. 7.8 lid 1 onderdeel b Wet IB 2001.
Bij het nemen van beslissingen is de Belastingdienst niet alleen gebonden aan geschreven (belasting)wetgeving, maar ook aan ongeschreven rechtsregels: de zogenaamde algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Een voorbeeld van een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is het vertrouwensbeginsel. Een belastingplichtige kan naar aanleiding van een uitspraak van de inspecteur of een andere medewerker van de Belastingdienst een bepaalde positieve uitkomst verwachten. Hierbij is het van belang om duidelijk te krijgen op welke wijze de uitlating heeft plaatsgevonden. Het mag duidelijk zijn dat naar mate de uitlatingen van de Belastingdienst stelliger zijn de kans op een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel toeneemt. Het is aan de belastingplichtige om dit overtuigend aan te tonen. Een rechter zal een beroep op het vertrouwensbeginsel honoreren, ook als dit een uitkomst tot gevolg heeft die in strijd is met de belastingwetgeving.
Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Pensioenen, Inkomstenbelasting