Aanscherping substance-eisen
Op 11 oktober 2016 is door de Tweede Kamer een motie aangenomen voor het weren van 'brievenbusfirma's'. Deze lege, in Nederland gevestigde, doorsluisvennootschappen zonder noemenswaardige reële economische activiteiten, zijn een doorn in het oog. De Tweede Kamerleden Grashoff (GroenLinks) en Groot (PvdA) roepen in hun motie de regering op om, voorafgaand aan de behandeling van het Belastingplan 2017, opties te presenteren voor een verdere aanscherping van de substance-eisen voor vennootschappen.
Die substance-eisen zijn overigens al aangescherpt in 2014. Voor dienstverleningslichamen zijn diverse eisen – zoals voldoende eigen vermogen en voldoende gekwalificeerd personeel – aangevuld en opgenomen in het Uitvoeringsbesluit internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (UB WIB).
Gegevensuitwisseling
Het niet voldoen aan de substance-eisen heeft tot gevolg dat de Nederlandse fiscus informatie gaat uitwisselen met het buitenland. Landen waaruit het dienstverleningslichaam rente, royalty's, huur en/of leasetermijnen ontvangt zijn dan gewaarschuwd. Nederland kan echter die landen niet verplichten om over die inkomsten ook daadwerkelijk belasting te heffen. Wat het buitenland doet met de informatie, is aan het buitenland.
Niet de manier
"En daar zit nou net de crux als we het hebben over een verdere aanscherping van de substance-eisen", aldus Smit (bijzonder hoogleraar aan de Tilburg University en fiscalist bij EY). "Het is niet verkeerd om deze eisen nog eens goed tegen het licht te houden, waartoe ook de motie oproept. De substance-eisen creëeren echter geen heffingsrechten, maar dienen meer om het buitenland te waarschuwen. Met een verdere aanscherping lost men het probleem van 'brievenbusfirma's' dus niet, of slechts deels op. Er wordt hoogstens nog sneller en meer informatie uitgewisseld."
Fundamentele oplossing
"Wil men het probleem fundamenteel oplossen dan moet men het niet zoeken in de besluiten, maar", geeft Smit aan, "in het Nederlandse fiscale wetssysteem zelf". Hij doelt op de vestigingsplaatsfictie in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, waarmee naar Nederlands recht opgerichte lichamen geacht worden in Nederland te zijn gevestigd. Buitenlandse bedrijven kunnen dus heel gemakkelijk een Nederlandse vennootschap oprichten die door de fictie kwalificeert als inwoner.
Aanpak vestigingsplaatsfictie
Precies het Nederlandse inwonerschap waarmee men toegang heeft tot het uitgebreide belastingverdragennetwerk van Nederland, is de ontstaansreden van 'brievenbusfirma's'. Smit: "De angel haalt men er dus niet uit met een verdere aanscherping van de substance-eisen, maar met een aanpassing van de vestigingsplaatsfictie. Die fictie moet worden heroverwogen en worden vervangen door een meer substantieel vestigingsplaatsbegrip voor alle vennootschappen. Hierdoor staat het Nederlands inwonerschap – dat direct doorwerkt naar alle belastingverdragen – alleen open indien een vennootschap in Nederland reële economische activiteiten verricht."
Weloverwogen
Een aanpassing van de vestigingsplaatsfictie is makkelijker gezegd dan gedaan, geeft Smit toe. Hij verduidelijkt: "Een substantieel vestigingsplaatsbegrip betekent voldoende reële economische activiteiten, oftewel voldoende economische 'substance'. Dat wordt zoeken naar een balans, want hoe groot moeten die reële activiteiten zijn? Leg je de lat hoog, dan worden lege brievenbusfirma's sneller geweerd, maar wordt het ook makkelijker voor bedrijven om Nederland te verlaten. Leg je de lat laag, dan werkt het precies andersom. Een consistente aanpak werkt dus beide kanten op. Dat is de keerzijde van de aanpak van ‘brievenbusfirma's', maar past wel bij een wettelijke doorvoering van een meer substantieel vestigingsplaatsbegrip."
Fiscale prikkel
Volgens Smit geeft aanpassing van het fiscale vestigingsplaatsbegrip tot slot ook een prikkel aan houdstermaatschappijen om zich te ontplooien tot een volwassen bedrijf in Nederland. "Je zou deze aanpassing zelfs kunnen koppelen aan een soort van ingroeiregeling, zodat bedrijven een paar jaar de tijd hebben voor het ontwikkelen van reële substantiële activiteiten in Nederland."
Dat gezegd hebbende komt Smit tot de conclusie dat de door de Tweede Kamer aangenomen motie voor het weren van ‘brievenbusfirma's een goede aanleiding vormt om de optie tot aanpassing van het fiscale vestigingsplaatsbegrip verder te bestuderen.
Bron: Redacteur Marit Muller
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Vennootschapsbelasting, Internationaal belastingrecht