Ongehuwde samenwoners doen er verstandig aan om een vergoedingsrecht vast te leggen in een (samenlevings-)overeenkomst wanneer zij samen een eigen huis kopen. Afspraken over de vergoeding komen van pas bij het verbreken van de relatie, zo blijkt uit een casus.
De casus leest als volgt:
Ik woon al ruim 10 jaar ongehuwd samen met mijn partner. Wij hebben geen samenlevingscontract. Drie jaar geleden hebben wij samen een woning gekocht, ieder voor de helft. De koopsom hebben wij gefinancierd met een hypotheek en met € 25.000 van mijn spaargeld. Nu gaan we uit elkaar en moet de verkoopopbrengst van de woning worden verdeeld. Ik wil de investering die ik heb gedaan met mijn spaargeld terug. Is dat mogelijk?
Uitwerking casus
Het is helaas niet mogelijk om een eenduidig antwoord op de vraag te formuleren. Aan de hand van wetgeving en jurisprudentie zullen wij het kader schetsen. Het verdient in ieder geval aanbeveling om in een overeenkomst afspraken te maken over de investering in de woning uit het spaargeld. Dat kan in een samenlevingsovereenkomst, maar verplicht is dat niet.
De wettelijke regeling voor vergoedingsrechten tussen echtgenoten en geregistreerd partners is met ingang van 1 januari 2012 opgenomen in art. 1:87 BW. De bepaling luidt als volgt:
“Indien een echtgenoot ten laste van het vermogen van de andere echtgenoot een goed dat tot zijn eigen vermogen zal behoren, verkrijgt of indien ten laste van het vermogen van de andere echtgenoot een schuld ter zake van een tot zijn vermogen behorend goed wordt voldaan of afgelost, ontstaat voor de eerstgenoemde echtgenoot een plicht tot vergoeding.”
Voor de bepaling van de hoogte van het vergoedingsrecht gaat de wet uit van de zogenoemde beleggingsleer. De beleggingsleer houdt, kort samengevat, in dat de verhouding tussen de investering en de waarde van het goed op de investeringsdatum bepaalt welke vergoeding op een later tijdstip (denk daarbij aan echtscheiding of bij overlijden) vergoed moet worden. Is de investering echter gedaan voor 1 januari 2012 dan ziet het vergoedingsrecht slechts op de nominale waarde van de investering.
Ongehuwd samenwonenden kunnen geen beroep doen op art. 1:87 BW. Zij zijn voor het maken van afspraken over vergoedingsrechten aangewezen op een (samenlevings-)overeenkomst. Met het arrest van de Hoge Raad (10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:707) is er echter een (nieuwe) mogelijkheid voor vergoedingsrechten bij ongehuwd samenwonenden aangegeven. Op grond van de redelijkheid en billijkheid kan er toch sprake zijn van een vergoedingsrecht.
Als er op grond van grond van de redelijkheid en billijkheid sprake is van een vergoedingsrecht dient zich de vraag aan wanneer deze vordering opeisbaar is en of deze door tijdsverloop al dan niet is verjaard. De rechtspraak op dit vlak laat een verdeeld beeld zien. Hof Arnhem-Leeuwarden (11 mei 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:4553) oordeelt dat de vordering ontstaat op het moment dat de privé-investering wordt gedaan.
En op grond van art. 3:310 lid 1 BW verjaart een rechtsvordering tot vergoeding van schade door verloop van vijf jaren. Hof Den Haag (10 december 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3802) komt in een soortgelijke casus echter tot de conclusie dat de rechtsverhouding tussen partijen meebrengt, dat de vordering pas opeisbaar wordt bij vervreemding van de woning.
Uit de jurisprudentie kan je voorzichtig afleiden dat wanneer ongehuwd samenwonenden een privé-investering doen in een gezamenlijke woning er in principe een vergoedingsrecht ontstaat. Voor wat betreft de opeisbaarheid biedt de rechtspraak niet direct uitkomst. Het moment van vervreemding van de gezamenlijke woning of het verbreken van de relatie lijkt een reëel uitgangspunt. Een eenduidige richtlijn is echter niet te geven; de omstandigheden van het specifieke geval zijn leidend.
Gezien het vorenstaande verdient het aanbeveling om in voorkomende gevallen een vergoedingsrecht vast te leggen in een (samenlevings-)overeenkomst. Voorkomen is immers beter dan genezen. Mocht dit nog niet zijn gebeurd ten tijde van de privé-investering dan is het uiteraard ook mogelijk om dit op een later tijdstip nog op te nemen in een (aanvullende) overeenkomst.
Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden
Informatiesoort: Nieuws