De vermogensongelijkheid in Nederland neemt af als gevolg van de stijging van de huizenprijzen. De 10 procent rijkste huishoudens had begin vorig jaar ruim 60 procent van het totale vermogen in handen. Vijf jaar eerder was dat nog 70 procent, meldt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
Wanneer wordt gekeken naar de top 1 procent van Nederland dan nam het vermogensaandeel in deze periode af van 32 naar 26 procent, komt ook uit de cijfers naar voren.
Het statistiekbureau merkt op dat de vermogensverschillen tussen huishoudens sinds 2015 jaarlijks een afname laten zien. Dat heeft volgens de deskundigen te maken met het aantrekken van de woningmarkt. Daardoor zijn huizen in rap tempo meer waard geworden en vrijwel iedereen met een eigen huis heeft zijn vermogen daardoor zien aandikken.
In de periode 2011-2013 steeg de vermogensongelijkheid nog en in de twee jaar daarna bleef de ongelijkheid min of meer constant. Ook die ontwikkelingen zijn te verklaren door ontwikkelingen op de woningmarkt. De huizencrisis van weleer trof namelijk vooral de vermogens van minder vermogende huizenbezitters, omdat rijkere huishoudens doorgaans naast een woning ook andere substantiële bezittingen hebben.
De statistici constateren in hun analyse verder dat de armste helft van alle huishoudens nu over de gehele linie weer een positief vermogen heeft. Dat is voor eerst in tien jaar. Tot 2020 was het totale vermogen van de onderste helft huishoudens in de verdeling nog negatief. Zij hadden toen telkens meer schulden dan bezittingen.
Wanneer vermogen dat in de woning zit buiten beschouwing wordt gelaten, zijn de verschillen tussen huishoudens volgens het CBS afgelopen decennium eigenlijk vrijwel stabiel gebleven. De ongelijkheid op het gebied van inkomens is de laatste jaren namelijk weinig veranderd. De laatste duidelijke toename van de verschillen tussen inkomens was eind jaren tachtig, toen een belastingherziening plaatsvond waarvan vooral werkenden profijt hadden.
Bron: ANP
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Inkomstenbelasting