De rechtbank oordeelt dat de rechtstreeks ten behoeve van een ex-partner betaalde hypotheeklasten niet aftrekbaar zijn. Er is niet aannemelijk gemaakt dat de betalingen kunnen worden aangemerkt als alimentatie.

Man en vrouw zijn in 2004 gehuwd in gemeenschap van goederen. Tot de gemeenschap behoort een eigen woning en een hypothecaire geldlening. In 2013 verlaat de vrouw de echtelijke woning en staat zij op een ander woonadres ingeschreven. De formele echtscheiding vindt plaats in 2017. In het echtscheidingsconvenant is opgenomen dat is afgezien van partneralimentatie omdat de man en de vrouw op het moment van ondertekening in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien.

De man neemt in zijn aangifte over 2017 een bedrag van € 8408 op als betaalde alimentatie. Dit bedrag bestaat uit de door de vrouw verschuldigde maar door de man betaalde hypotheeklasten. De inspecteur corrigeert de aangifte: de gedane betalingen kwalificeren niet als alimentatie en zijn daarom niet aftrekbaar.

In de procedure voor de rechtbank voert de man nog aan dat de door hem gedane betalingen wettelijk verplicht zijn op grond van art. 1:85 Burgerlijk Wetboek (BW).

De rechter geeft aan dat een redelijke verdeling van de bewijslast inhoudt dat de man aannemelijk moet maken dat de betalingen kwalificeren als uitgaven voor onderhoudsverplichtingen als bedoeld in art. 6.3 Wet IB 2001. De man slaagt hier niet in: de afspraak waaruit de verplichting van de man zou moeten blijken, is niet schriftelijk vastgelegd of op een andere wijze onderbouwd. Het beroep op art. 1:85 Burgerlijk Wetboek (BW) faalt eveneens. De rechter geeft aan dat dit artikel gaat over de hoofdelijke aansprakelijkheid van echtgenoten ten opzichte van schuldeisers maar geen specifieke betalingsverplichtingen tussen echtgenoten onderling schept. De correctie van de aangifte blijft in stand.

Belang voor de praktijk

Gaan partners uit elkaar en is er een gezamenlijke eigen woning, dan heeft iedere partner vanaf het moment van uit elkaar gaan slechts recht op aftrek van zijn/haar aandeel van de hypotheekrente. Voor de partner die de woning verlaat, geldt dit recht bovendien gedurende maximaal twee jaar (art. 3.111 lid 4 Wet IB 2001). De rente moet daarnaast door de betreffende partner worden betaald. Willen de partners het zo regelen dat de hypotheekrente slechts op een van hen drukt, dan kan dat via de route van alimentatiebetalingen.

De betaalde alimentatie is aftrekbaar als persoonsgebonden aftrek. Vanaf 2020 geldt hiervoor de tariefcorrectie als het inkomen van de alimentatieplichtige in de hoogste schijf inkomstenbelasting (49,5% in 2021) wordt belast. De in 2021 betaalde alimentatie is dan nog maar aftrekbaar tegen het tarief van 43%. Dit percentage daalt jaarlijks met 3% totdat het basistarief van 37,05% in 2023 wordt bereikt.

In de bovenstaande casus kan de vrouw vanaf de echtscheidingsdatum overigens geen beroep meer doen op hypotheekrenteaftrek omdat de voormalig echtelijke woning al sinds 2013 niet meer als haar hoofdverblijf is aan te merken. Blijkbaar is er wat misgegaan toen partijen afspraken dat er over en weer geen alimentatie is verschuldigd en zijn er geen afspraken gemaakt over de hypotheeklasten. Eens te meer is duidelijk dat ondersteuning door een adviseur en heldere afspraken van groot belang zijn.

De Belastingdienst heeft een brochure gepubliceerd waarin een aantal fiscale aandachtspunten over het echtscheidingsconvenant en de eigen woning is opgenomen. Onder andere de volgende onderwerpen komen aan bod:

  • Apart of samen aangifte inkomstenbelasting doen – wat heeft de voorkeur?
  • Hoe zit het met de eigenwoningrente?
  • Kan verstrekt en ontvangen woongenot opgevat worden als partneralimentatie?

Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Inkomstenbelasting

49

Gerelateerde artikelen