Een stel woont ongehuwd samen in een gemeenschappelijke woning. De kapitaalverzekering van de vrouw is verpand aan de geldverstrekker. In 2013 gaan zij uit elkaar. De man vordert dat de waarde van de verzekering wordt verrekend. Het hof wijst de vordering af.
De zaak (Hof Arnhem-Leeuwarden 12 juni 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:5401) verloopt als volgt. Man en vrouw wonen ongehuwd samen en kopen in 1997 gezamenlijk een woning. Zij financieren de woning met een hypothecaire geldlening waarvoor zij ieder hoofdelijk aansprakelijk zijn. In dat kader wordt de door de vrouw gesloten kapitaalverzekering verpand aan de geldverstrekker. De vrouw is verzekeringnemer en zij betaalt de premies. Deze premies behoren volgens het in 1993 opgestelde notariële samenlevingscontract niet tot de kosten van de huishouding.
Nadat zij in 2013 uit elkaar gaan, vordert de man dat de waarde van de kapitaalverzekering wordt verrekend. Hij ziet de premiebetalingen namelijk als uitgestelde aflossingen. Omdat aflossingen volgens het samenlevingscontract kosten van de huishouding zijn, moet de waarde van de verzekering worden verrekend.
Het hof wijst de vordering af. De verzekering is eigendom van de vrouw. In de gedachtegang van de man zou de opgebouwde waarde in de polis dan feitelijk het resultaat zijn van (over)gespaarde kosten van de huishouding. Maar omdat het samenlevingscontract niet voorziet in een verrekening of verdeling van uit de kosten van de huishouding overgespaarde gelden, kan er geen sprake zijn van verrekening.
Belang voor de praktijk
De man baseert zijn stelling dat de premiebetalingen moeten worden aangemerkt als uitgestelde aflossingen op een arrest van de Hoge Raad uit 2009 (NJ 2009, 377). De Hoge Raad gaf aan dat premiebetalingen die betaald zijn uit overgespaarde inkomsten gelijk gesteld moeten worden met aflossingen. De contante waarde van de kapitaalverzekering op echtscheidingsdatum wordt dan geacht een aflossing te zijn uit overgespaarde inkomsten. De man had dus een punt. Echter, in de zaak bij de Hoge Raad was er sprake van een (niet-nagekomen) Amsterdams verrekenbeding. In de casus van het hof ontbrak nu juist een (dergelijk) verrekenbeding.
De verzekering is eigendom van de vrouw. Wat nu als het stel bij elkaar was gebleven? Had de man dan recht gehad op een deel van de uitkering? Dat is niet het geval. Door het vestigen van het pandrecht gaan verzekeringnemersrechten over op de pandhouder. Daarmee verkrijgt de pandhouder onder meer het recht de begunstiging te wijzigen. De pandhouder wijst zichzelf aan als begunstigde (‘crediteursbegunstiging’) en is er daarmee zeker van dat kapitaalsuitkering aan hem toekomt. Op grond van de financieringsovereenkomst dient de uitkering ter aflossing van (een gedeelte van) de schuld. Met de kapitaalsuitkering wordt de lening afgelost. Als beide partners hoofdelijk schuldenaar zijn en één van hen lost de gehele schuld af, dan kan er sprake zijn van subrogatie en het ontstaan een regresvordering op de medeschuldenaar. De hoogte van de regresvordering is gebaseerd op de onderlinge schuldverhouding. Dus ook in de situatie dat het stel bij elkaar blijft heeft de man geen baat bij de door de vrouw gesloten kapitaalverzekering. Daar waar hij in eerste instantie een schuld aan de geldverstrekker had, heeft hij nadat de schuld met de kapitaalsuitkering is afgelost, een schuld aan de vrouw.
Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Huwelijksvermogensrecht