Bij de waardering van de lijfrentepolissen van de man maakt het hof de in de toekomst verschuldigde inkomstenbelasting contant tegen 42%. Volgens de Hoge Raad is dat onjuist omdat partijen zijn uitgegaan van een fictieve afrekening op de peildatum.
De zaak (
23 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:281) verloopt als volgt. De man en de vrouw zijn in 1976 met elkaar gehuwd op huwelijkse voorwaarden. Het huwelijk is op 6 januari 2011 ontbonden. Partijen gaan ervan uit dat zij moeten afrekenen alsof tussen hen een algehele gemeenschap van goederen heeft bestaan. Zij verschillen van mening over de waardering van lijfrentepolissen van de man.
De rechtbank en het hof gaan uit van een belastinglatentie van 42% omdat de feitelijke fiscale afrekening pas plaatsvindt op enig moment na de peildatum van 1 maart 2009. Volgens het hof moet de inkomstenbelasting dan naar de contante waarde op de peildatum in aanmerking worden genomen. De man is het daar niet mee eens en stelt dat het waarde drukkende effect van de inkomstenbelasting op 52% gesteld moet worden.
De Hoge Raad stelt de man in het gelijk en redeneert als volgt. De afkoopwaarde van de lijfrentepolissen op de peildatum van 1 maart 2009 is als uitgangspunt genomen voor de berekening van de te verdelen waarde. Daarmee wordt – zij het fictief – uitgegaan van uitkering van de waarde op die datum. Dat brengt mee dat voor de berekening van de daarop in mindering te brengen belastingvordering ervan moet worden uitgegaan dat de belasting op de peildatum wordt verschuldigd over de op dat tijdstip uitgekeerde afkoopwaarde.
Belang voor de praktijk
Bij de waardebepaling worden alle belastingschulden, dus ook de latente, in de toekomst verschuldigde belastingschulden, in aanmerking genomen. Al in 2006 oordeelde de Hoge Raad soortgelijk over de waardering van belastinglatenties. Ook in die procedure houdt de Hoge Raad rekening met een belastinglatentie voor het nominale percentage van 52%. Waarom dan in veel andere zaak een ander oordeel? Dat heeft te maken met de feiten en omstandigheden van het geval. In
Hoge Raad 28 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3462 rekenen man en vrouw bijvoorbeeld af op grond van afspraak dat belastingheffing pas in de toekomst plaatsvindt. Daar is in deze casus geen sprake van.
Er wordt vrijwel altijd gesproken over een latente belastingclaim. Over de uitkeringen is de genieter doorgaans ook een bijdrage Zorgverzekeringswet verschuldigd. Daarover wordt nooit gesproken, terwijl deze claim toch substantieel kan zijn (momenteel 5,65%). Partijen kunnen er goed aan doen om ook met de latente Zvw-claim rekening te houden.
Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden
83