In de jaren 2017-2019 was het mogelijk om fiscaal gefaciliteerd in eigen beheer gehouden pensioen af te kopen. Is daar fiscaalrechtelijk nog iets aan te doen als iemand daar spijt van krijgt omdat na afdracht van loonheffing veel minder geld overblijft dan de netto afkoopsom van het pensioen? Een uitleg.
De Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen (Wet uitfasering PEB, Stb. 2017, 115) maakte het mogelijk om in de jaren 2017, 2018 en 2019 het pensioen in eigen beheer op een fiscaalvriendelijke wijze uit te faseren. Dit kan op twee wijzen:
- door afkoop of
- door omzetting van de pensioenaanspraak in een aanspraak op een oudedagsverplichting (ODV; art. 38n Wet LB 1964 (tekst 2019)).
Bij afkoop van pensioen wordt de economische waarde van de pensioenaanspraak in de loonheffing betrokken. Maar op grond van de Wet uitfasering PEB wordt slechts de veel lagere fiscale boekwaarde van de pensioenaanspraak in de heffing betrokken. Bovendien werd nog een korting gegeven op de grondslag.
Bij afkoop in 2017 bedroeg deze korting 34,5%. In 2018 en 2019 bedroeg deze korting 25%, respectievelijk 19,5%. Door van deze afkoopmogelijkheid gebruik te maken is iemand in fiscaalrechtelijke zin dus aanzienlijk tegemoetgekomen.
Na afdracht van loonheffing zijn er onvoldoende middelen in de bv aanwezig om iemands netto afkoopsom uit te betalen. De pensioenaanspraak stond in deze situatie dus behoorlijk onder water. Kan dit verlies op de een of andere manier niet nog fiscaalrechtelijk in aanmerking worden genomen? Twee aandachtspunten hierbij:
- Voor zover het pensioen niet uitbetaald kan worden is sprake van negatief loon.
- Voor zover betaling van de vordering op de bv niet plaats kan vinden, is afwaardering mogelijk ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden.
In beide gevallen wordt het inkomen in box 1 verlaagd: hetzij als negatief loon, hetzij als negatief resultaat uit overige werkzaamheden. De huidige stand van de rechtspraak laat beide echter niet toe. Zie daarvoor de uitspraken van Rechtbank Den Haag van 18 februari 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:2008, en ECLI:NL:RBDHA:2021:1996. Het is natuurlijk niet ondenkbaar dat een hof of Hoge Raad hier anders over denkt, maar vooralsnog houden wij het erop dat iemand fiscaal rechtelijk niets kan met dit verlies.
Belang voor de praktijk
Achteraf bezien was omzetting in een ODV misschien verstandiger, maar het laat zich raden dat daar nu geen herstelmogelijkheid meer voor is. Wie wel zijn pensioen in eigen beheer heeft omgezet in een ODV kan deze verplichting in eigen beheer afwikkelen, maar het is ook toegestaan om de ODV af te storten op bijvoorbeeld een lijfrenterekening. Het voordeel daarvan is dat het lijfrenteregime op een aantal belangrijke punten veel flexibeler is dan het ODV-regime. Zo is het mogelijk om voor het lijfrentekapitaal een tijdelijke oudedagslijfrente te bedingen.
Ook is het mogelijk een lijfrente eerder of juist later te laten ingaan dan de vroegste of uiterste ingangsdatum van een ODV-uitkeringsreeks. Als de Wet toekomst pensioenen wordt ingevoerd, komt daar mogelijk nog de mogelijkheid van een hoog/laag-lijfrente nog bij. De verwachting is dat deze wet per 2023 in werking treedt. Het wetsvoorstel zal begin 2022 bij de Tweede Kamer worden ingediend.
Lees ook de thema's De uitfasering van het pensioen in eigen beheer en Lijfrenten.
Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden